Over Leiden raak ik maar niet uitgeschreven, beste lezer. En echt verwonderlijk is dat niet. In oktober 1969 kwam het marinegezin De Haan in Leiderdorp wonen – en zeg je Leiderdorp dan hoort daar automatisch Leiden bij. Leiden beantwoordde voor mij vanaf het eind van de Roaring Sixties aan de definitie van ‘de grote stad’. Uiteraard was ik al in grotere steden dan Leiden geweest. In het kielzog van Oma de Haan, die haar oudste kleinkind al op zeer jeugdige leeftijd meermalen naar Amsterdam sleepte. Dit om te laten zien hoe mooi en indrukwekkend zij die stad en haar inwoners vond. Zij bracht mij een onvoorwaardelijke liefde voor onze hoofdstad bij. En in Den Haag kwam ik ook regelmatig: daar woonde heel veel familie – ik schreef er onlangs al over in mijn werkstuk over de Residentie.
Maar in de grote stad Leiden ben ik zelf groot geworden. Ik bracht er mijn middelbare schooltijd door, werkte er, sportte er, snoof er de nodige cultuur op en maakte er kennis met het harde en meedogenloze uitgaansleven. Dus veel van wat ik in mijn artikeltje over Den Haag schreef is eigenlijk onverkort op Leiden van toepassing. Het enige grote verschil is misschien dat ik nooit in Leiden zèlf heb gewoond, tenzij je het aanpalende Leiderdorp tot de Leidse agglomeratie rekent.
Leiden: de Sleutelstad, de Museumstad, en ja ook de Kaasstad mits je zaad in je kaas lust. Komijnzaad welteverstaan, toegevoegd aan de wrongel – voor sommigen een delicatesse, voor anderen een gruwel eerste klas. De stad ook van Catapult, Rubberen Robbie (De Hut van Ome Henne!) en Mary Bey, beter bekend als de Zangeres zonder Naam. De onbetwiste Koningin van het Levenslied, de Moeder der Zeven Smarten. De stad van 3 oktober, haring, wittebrood en hutspot met klapstuk. De stad van burgemeester Van der Werf die tijdens het Beleg van Leiden, en de daardoor ontstane hongersnood, in 1574 geconfronteerd werd met een in opstand gekomen hongerige bevolking. Een bevolking die het stadsbestuur wanhopig vroeg om brood of overgave. Tot hen sprak hij de beroemde woorden: “Eten heb ik niet, maar ik weet dat ik eens moet sterven. Als gij dan door mijn dood geholpen zijt, slaat de handen aan dit lichaam, snijdt het in stukken en deel het uit zo ver als mogelijk is. Ik ben dan getroost”. Een onversmaadbaar aanbod, maar gelukkig voor Van der Werf hapte de menigte niet toe. En dat was maar goed ook: op 3 oktober van datzelfde jaar werd Leiden ontzet en was het leed geleden.
Leiden: stad van vele fraaie musea, allemaal meermalen door mij bezocht in diverse stadia van mijn leven. De stad ook van het markante stadhuis op de Breestraat dat in de nacht van 11 op 12 februari 1929 jammerlijk tot op de grond afbrandde. Ik herinner het me nog als de dag van gisteren, maar ik citeer hier graag even de website www.isgeschiedenis.nl: ‘De Leidse brandweer rukte op volle sterkte uit, maar al snel was het grootste gedeelte van het pand niet meer te redden. Bovendien werden de bluswerkzaamheden nog ernstig bemoeilijkt door de lage temperaturen, die tussen de minus 15 en minus 18 graden schommelden. Hierdoor bevroor het bluswater meteen als het de gevel raakte, waardoor het stadhuis al snel veranderde in een waar ijspaleis. Rond zes uur ’s-ochtends stortte ook de klokkentoren in, waardoor uiteindelijk alleen de gevel nog overeind stond.’ Maar volgens mij was het nog erger dan dat: de meeste hose pipes konden niet eens aan de waterkranen bevestigd worden omdat die stijf bevroren waren. Typisch geval van dikke pech. Het hele stadhuis moest, op de voorgevel aan de Breestraat na, herbouwd worden, een project dat uiteindelijk maar liefst 11 jaar zou duren.
In 1972 kreeg mijn schoolse leven een Leidse upgrade: die van de Leiderdorpse basisschool De Vogelweid naar de Louise de Coligny Scholengemeenschap. De eerste drie jaren was dat in de nabij Leiderdorp gelegen Sumatrastraat, in de dependance. Daarna was het een stuk verder, naar de achter het Leidse station gelegen Kagerstraat. Maar ook dat was heel goed per fiets te bereiken, of met de brommer toen ik eenmaal 16 was. Liever lui dan moe zullen we maar zeggen. Vooral mijn moeder was het er niet zo mee eens: zij vond dat ik recht van lijf en leden moest worden en blijven – en daar paste zo’n gemotoriseerd vehikel niet bij in haar optiek.
Op ‘Het Louise’, zoals de school liefkozend werd genoemd, ontwikkelde Uw dienstwillige dienaar zich tot een rasechte bètaklant. Het VWO-vakkenpakket dat ik uiteindelijk koos bevatte slechts Nederlands en Engels als – laten we zeggen – alfavakken. Maar dat was niet het enige. Ik ontwikkelde er ook nog eens mijn analytische skills in het schoolschaakteam dat het tot de finaleronde van het Nederlands kampioenschap schopte. Het bracht deze onbereisde jonge blaag in ’s-lands uithoeken zoals Nijmegen en Terneuzen. BTW in Terneuzen zou ik in latere jaren nog wel wat meer tijd gaan doorbrengen, maar daarover wellicht meer in een separaat blog over mijn liefdesleven. En ook in Nijmegen zou ik terugkeren, al was het alleen al vanwege de Vierdaagse en de Zevenheuvelenloop.
Maar ook in de softe sector waren er ontwikkelingen, bijvoorbeeld in de vorm van de eerste kalverliefdes. Nodeloos te zeggen dat die de basis hebben gelegd voor de hartstochtelijke minnaar die ik nu ben. Just kidding – alhoewel? Laten we het Elfriede eens vragen. Maar laten we het ook niet al te veel overdrijven: ik was een verlegen puberleerling die niet speciaal op de voorgrond trad. Op schoolfeesten, zoals die met Supersister, Dizzy Man’s Band, Livin’ Blues, Alquin en uiteraard Catapult, was ik wel steevast van de partij. Het waren mijn eerste popconcerten in een (anno 2015) inmiddels ontzagwekkende reeks. En ook op klassenfeestjes weerde ik mijzelf kranig, vooral tijdens het slowen met mijn zicht- en voelbaar ontluikende klasgenotes. By the way, iedereen in mijn klas was een jaar verder met ontluiken: ik had in Den Helder ooit een basisschooljaar overgeslagen. Behalve slowen leerde ik ook stijldansen, bij Dansschool Evert Castelein aan de Hooglandse Kerkgracht. Met Cora als partner danste ik na één jaar af in de fraaie ambiance van de Stadsgehoorzaal. Vervolgens liet ik het stijldansen – en Cora – voor wat het was: mijn aandachtsboog kon destijds niet lang gespannen blijven.
In jongerensociëteit annex vormingscentrum Troef aan het Noordeinde bracht ik menig middag/avond door met schoolgenoten en met onze sociaal zeer geëngageerde docent maatschappijleer. Arie – zo heette de goede man – was een echte rooie rakker so to speak, en als mijn ouders geweten hadden dat Troef een links bolwerk was hadden ze hun kolonelszoon nooit naar deze poel des verderfs laten gaan. Langharig en werkschuw tuig: daar kon immers niets goeds van komen. Voor de buitenwereld hield ik de schijn op een verstokte VVD’er te zijn, maar in werkelijkheid werd in Troef al de kiem gelegd voor mijn Grote Omwenteling, vele jaren later. Sommige dingen moet je ook zelf ontdekken, en niet door je naaste omgeving laten opdringen.
De middelbare schooltijd was ook de tijd van de eerste baantjes, de eerste stapjes in mijn arbeidzame leven. In 1976 en 1977 diende ik als bezorger van het Leidsch Dagblad. Deze avondkrant moest dagelijks na schooltijd worden opgehaald bij het krantengebouw aan het Noordeinde, hoek Witte Singel, gelegen voor het terrein van Van Gend en Loos. En ik zie de senioren onder U al opveren: alleen die naam al brengt de herinnering aan ver vervlogen tijden op gang. Tempo Doeloe zoals ze in Den Haag zeggen, en daar is vast ook een plat-Leids equivalent voor. Ik scheen dat bezorgen zó goed (lees: razendsnel èn foutloos) te doen, dat ik meermalen extra wijken kreeg toegewezen om er ook nog even bij te verhapstukken (bron: Arranraja). En al die inkomsten uit noeste arbeid vormden natuurlijk een welkome aanvulling op het karige zakgeld dat periodiek door mijn ouders/verzorgers werd verstrekt.
De zuurverdiende guldens gingen voornamelijk op aan muziek. Zo waren er de elpees die ik kocht bij Capi-Lux, Gé Hofenk, Elpee en Plato. Zo waren er de cassettebandjes van de topmerken TDK en Maxell. Hierop nam ik de Top 40 op (Frits Spits draaide de nummers helemaal zonder er doorheen te lullen) en kopieerde ik talloze LP’s voor mijzelf en voor anderen. Zo was er de eerste stereo-installatie, die bestond uit een Dual pick-up, die ik via een voorversterker aan twee oude buizenradio’s koppelde. Prima geluidje hoor, voor die tijd. Later kreeg dit wel een upgrade door een Akai versterker en een tweetal Wharfedale speakers. Just so you know. Hiermee zou ik menigmaal de gehele Vogelbuurt in Leiderdorp op stelten zetten, dit tot afgrijzen van mijn ouwelui die mijn repertoirekeuze sowieso niet bijster waardeerden.
In 1978 zwaaide ik af bij het Louise, met drie zessen, drie zevens en een acht op mijn Atheneum-eindlijstje. Na de zomervakantie vertrok ik naar Delft, waar ik er twee jaar lang een enorme rotzooi van maakte. Nou ja, study-wise dan toch in ieder geval. Daarna keerde ik weer terug op het ouderlijk nest. Niet iets waar zij op zaten te wachten, of waar ik op zat te wachten, maar enfin het was even niet anders. Eigenlijk moest ik als dienstplichtige onder de wapenen, maar ik wist dat behendig te omzeilen middels een afkeuringsprocedure vanwege astmatische neigingen. Zo ontstond een gap year zoals de Duitsers zeggen. Die gap overbrugde ik werkend, eerst bij de Kwantum Hallen in Valkenburg waar ik een viertal maanden lang mijn kunsten vertoonde op de afdeling huishoudelijke artikelen. Daar leerde ik het begrip ‘muzikaal behang’ eerst goed kennen. Vervolgens werd ik een half jaar tewerkgesteld bij het Zendingshuis van de Hervormde Kerk in Oegstgeest. Op de expeditie mocht ik samen met een aantal lotgenoten pakketten met posters en brochures klaarmaken ter ondersteuning van de zending, een diepchristelijke activiteit ten koste van onschuldige mensen in heel verre landen. De dominees die dat werk aldaar gingen verrichtten werden in het Zendingshuis opgeleid. Daar werd hen de juiste missionarishouding aangeleerd door de Blauwe Engelen van mevrouw de Directrice.
Na deze behoorlijk stichtelijke en louterende ervaringen zette ik in 1981 mijn studie-carrière voort in Den Haag. Hierover schreef ik ook al in mijn epistel over de Hofstad. Maar Leiden bleef lokken – en dan vooral het uitgaansleven. Inmiddels was ik twintiger geworden, en dat wat ik in de Delftse jaren uitgevroten had werd in Leiden schijnbaar moeiteloos voortgezet. Een eerste grote pleisterplaats was de Koets-o-Theek aan de Kruisstraat, een etablissement waarin je alleen maar als student naar binnen mocht. Al tijdens mijn gap year had ik op slinkse wijze een studentenkaart geritseld waardoor het deurtje van de Koets voor mij altijd wagenwijd openstond. Mooie tijden beleefde ik daar: discodansen en uiteraard vele goede gesprekken voor zover de herrie het toeliet. Later verhuisde ik naar het Vattegat op de Garenmarkt waar het ook buitengewoon goed toeven was. Het was een plek waar het gerstenat rijkelijk stroomde zullen we maar zeggen, en altijd tegen tweeën des nachts werd André Hazes opgezet die ons toezong dat het de hoogste tijd was. En dat we werden bedankt voor weer een avond gezelligheid. Dan sleepten we ons met onze laatste krachten naar Grillroom Jerusalem op de Hartesteeg voor het hoogst noodzakelijke broodje shoarma. Met heel veel knoflooksaus. Een probaat paardenmiddel dat wonderen verrichtte voor de dag erna.
Ook tijdens mijn Haagse studieperiode heb ik in Leiden en omstreken gearbeid. Allereerst in 1982 als vakkenvuller bij de Leiderdorpse Albert Heijn, alwaar ik Hoofd Zuren- en Sauzenpad was. Dit werk deed ik op donderdagavond en zaterdag héél vroeg in de ochtend. En als dan op die zaterdag na het gedane werk de winkel openging, dan hielp ik steevast mijn moeder met de weekendboodschappen. Dit soms nog met een brakke kop vanwege de vrijdagavond in Het Vattegat. In 1983 ging ik op de donderdagavond en de zaterdag werken bij Clemens & August, gevestigd op de Breestraat met een achter-uitgang naar de Botermarkt. Of was het andersom? Ik verkocht er in eerste instantie ski-kleding, en later werd ik ingezet op de baby-afdeling, tezamen met mijn favoriete collega’s Kathy, Maud en Marjolein. Overigens: in analogie met mijn gemengde gevoelens over het fenomeen ‘Kinderboerderij’ probeerde ik hier de naam ‘Baby-afdeling’ om te dopen in ‘Babykleding-afdeling’. En ook toen begreep het hogere management mijn goede bedoelingen niet.
Later, in 1992, kwam ik nogmaals voor de arbeid terug in Leiden. Als informatie-analist/projectleider ploeterde ik een negental jaren lang voor het Hoogheemraadschap van Rijnland, één van de grote waterschappen die ons land rijk is. In eerste instantie zat Rijnland nog verspreid over een veelheid aan panden in de oude binnenstad. Het bekendste daarvan is het werkelijk schitterende Rijnlandshuis aan de Breestraat. Later, in 2000, werden alle kantoren samengevoegd in een fonkelnieuw pand aan de uitvalsweg naar Katwijk. In mijn Rijnlandse tijd werden mijn twee dochters geboren. Onze wat archaïsche Hoofd Personeelszaken stuurde ons in beide gevallen een kaart waarop hij schreef dat hij hoopte ‘dat het kind tot vreugde van haar ouders mag opgroeien’. Ik kan alleen maar zeggen dat die hoop tot tweemaal toe werkelijkheid is geworden.
Vooral met goede vriend Rolf, die in 1989 getuige zou zijn bij mijn huwelijk (een dienst die in 1994 ook vice versa werd verleend) ontdekte ik het uitgaansleven in Leiden meer en meer, onder andere bij L’Espérance op het Rapenburg. We dronken er onze biertjes en rookten er van tijd tot tijd onze krètèk-sigaretjes, dichter bij drugs dan dat ben ik nooit geweest. En dichter bij Indië ook niet. En zo werden in de loop der jaren diverse pleisterplekken in Leiden ontdekt en gefrequenteerd. Jazz-gigs in De Twee Spieghels en in The Duke. Mini-popconcerten in Scarabee. De vele vrijmibo’s in Bacchus op de Breestraat, in de Roaring Nineties. Vrijmibo’s? Ze liepen zo goed als altijd door tot in de vroege nacht. Eén keer werd het zo gruwelijk laat dat er geen openbaar vervoer meer naar mijn woonplaats Zoetermeer ging. Geen trein, geen bus, geen boot, niks. En omdat ik zoveel bakjes op had dat het begrip ‘taxi’ bij mij niet meer landde, besloot mijn ene hersen mij dan maar wandelend naar huis te sturen. Van Leiden naar Zoetermeer dus, hemelsbreed zo’n 15 kilometer. Overbodig te zeggen dat ik in mijn toestand nog geen meter hemelsbreed kon afleggen. Doordat ik in Zoeterwoude-Dorp ook nog eens hopeloos verdwaalde, arriveerde ik pas thuis bij het krieken van de haan. Nota bene: dit is één van de legendes waarmee mijn dochters hun eigen escapades blijven rechtvaardigen. Dit ondanks mijn felle en tegelijkertijd kansloze protesten. Ze hebben die verhalen ook vast niet van mij gehoord.
Iets ouder en bezadigder geworden – het was nu eind negentiger jaren – streek ik neer in de Burchtsociëteit, zoals de naam al doet vermoeden gelegen aan de Burcht in Leiden. Dit Grand Café werd mijn uiteindelijke stamkroeg, het finale thuiskomen zullen we maar zeggen. Ik vertoefde er met vrienden en voerde er talloze diepgaande gesprekken over de zin en onzin des levens. U kent dat soort gesprekken wel. Dit meestal onder het genot van Leffe Double uit het vat, een favorietje in die tijd. In de Burchtsociëteit werd vaak prachtige muziek gedraaid – en menigmaal mocht ik CD’s mee naar huis nemen om illegaal te kopiëren met behulp van mijn externe CD-brander. Ze wisten toch wel dat ik zou terugkomen.
Leiden was ook een plaats waar mijn begeerte naar live-muziek optimaal werd bevredigd. Ik noemde de schoolconcerten al – en dat was nog maar het begin. Overigens: Catapult maakte de meeste naam als Teeny Bopper Band, maar geloof me: live was het een onweerstaanbare harde rotsformatie. In de Stadsgehoorzaal (in de volksmond: StadsGeengehoorzaal) genoot ik in 1975 als jeugdige broekvent van de legendarische groep Kayak. Voor de kenners: nog met Max Werner op zang en Pim Koopman achter de drums. Later zag ik in dit etablissement fantastische concerten van de Ierse bard Luka Bloom (2005, voorprogramma: Sabrina Dinan) en van jazzrockfenomeen Chick Corea, bezocht in 2007 samen met mijn pappie.
En dan de Groenoordhallen. Mijn eerste kennismaking ermee was de Holiday on Ice-show, waar mijn moeder mij als tienjarige naartoe sleepte. De tickets had ze volgens mij gewonnen via een sweepstake georganiseerd door de Margriet. Voor mij werd het een legendarische plek, immers: ik zag er legendarische concerten van Santana in 1978 en 1980, en van The Police in de winter van 1982. Ik weet het nog heel goed: buiten vroor het 15 tot 18 graden, binnen werd het vuur metershoog opgestookt door Sting en zijn dienders. Ik had zowat het hele concert mijn geliefde zuster op mijn nek zitten, zodat zij de musici ten volle kon bewonderen. En over ijs gesproken: in de winter van 2006 was er nog een Rembrandt-tentoonstelling met prachtige ijssculpturen. Het was daar binnen nog kouder dan buiten – dat viel te begrijpen. Helaas mocht dit mythische tempelcomplex (in mijn ogen dan!) niet blijven. Tussen 2010 en 2012 werden de Groenoordhallen afgebroken en later vervangen door afzichtelijke nieuwbouw. Ach ja, Tempo Doeloe hè? Veel van die pleisterplekken van vroeger zijn verdwenen. Troef, de Koets-o-theek, het Vattegat, Bacchus – allemaal gone, long gone. De Louise de Coligny Scholengemeenschap heet tegenwoordig Da Vinci College, het Zendingshuis bestaat niet meer, en het fraaie gebouw van het Leidsch Dagblad biedt tegenwoordig plaats aan de Rechtbank Den Haag, locatie Leiden.
En uiteindelijk komen we bij de sport – want ook in de Sleutelstad heb ik wat dat aangaat veel van mijzelf gegeven. Ik noemde de denksport al: met veel Leidse middelbare scholen bekampte ‘Het Louise’ succesvol de schaak-eer. Maar wat dacht U van de edele voetbalsport? Als overigens zeer middelmatig voetballer bij de Racing Club Leiderdorp had ik zowat alle terreinen van de Leidse clubs bespeeld. Bij Docos op de Middelmors, bij UVS in de Kikkerpolder, bij Roodenburg in Groenoord, het gaat te ver om het allemáál op te noemen. In de eerder genoemde Groenoordhallen bestreden vele plaatselijke middelbare scholen elkaar regelmatig met groot fanatisme – en Tobatleet was er gloeiend bij, ook weer namens het Louise. Halverwege de jaren tachtig kwam ook accountantskantoor KMG Klynveld Kraayenhof & Co (het latere KPMG) er zijn jaarlijkse volleybaltoernooien houden – en ook daar trad ik aan, in de ‘Amsterdamse’ gelederen.
En hardlopen dan, zult U zeggen? Wis en waarachtig deed ik dat in Leiden! Op 29 april 1980 was er de eerste maal dat ik de Leidse Singelloop verhapstukte. Ik was 19 jaar, en het liep tegen het eind van mijn Delftse periode. Start en finish waren gelegen bij het markante gebouw van het Leidsch Dagblad, mijn voormalige werkgever. Het startschot werd gelost door Hilbert van der Duim (bekend om zijn vogelpoepje) en het commentaar werd geleverd door de legendarische Theo Koomen. Samen met Hans, Henny en Nico van badmintonclub De Spotvogels vloog ik op die gedenkwaardige dinsdag in een groepje van acht lopers over de Leidse singels. Het tempo lag onwaarschijnlijk hoog op die zwaarbewolkte avond in de Museumstad. Elke kilometer moest een loper uit het groepje lossen, totdat uiteindelijk Hans en ik in de laatste honderden meters over bleven. Hans’ versnelling was mij uiteindelijk te machtig, maar met een tijd van 26:25 over 6.1 kilometer overtrof ik mijzelf volkomen. Een gedenkwaardige race in een ongelooflijk tempo van 4:19 per strekkende kilometer. Vijf dagen later zou ik er nog een 19:30 op de 5km prestatieloop in Leiderdorp tegenaan gooien. Dat was al helemaal niet normaal meer. Nodeloos te zeggen dat ik dit nu als Andere Tijden Sport bestempel – en U weet dan vast wel wat ik bedoel.
Op zondag 10 juni 2001 stampte ik andermaal over Leiden’s singels, maar dan in het kader van de Leiden Marathon. Toen liep ik met een aantal collega’s van Rijnland de 10 kilometer, die startte en finishte op de Willem de Zwijgerlaan, vlak voor de Groenoordhallen. Het was een stralende dag in een zonovergoten weekeinde. Daags daarvoor had op het strand van Katwijk de Grote Sportdag van het Hoogheemraadschap van Rijnland plaatsgevonden. Mijn team, met daarin mijn oudste dochter Jantine als mascotte/pinchhitter, was op die gedenkwaardige dag met de overwinning gaan strijken. En Jantine’s inbreng had mede de doorslag gegeven – dat moest ik van haar hier vermelden. De vreugde was uitbundig, getuige de emotionele taferelen tijdens de uitreiking en de afterparty. Helaas werkte het daags erna wel door. Vanaf de eerste kilometers op het parcours (waaronder het tunneltracé bij het station) liep het niet al te best zullen we maar zeggen. Ietwat houterig voltooide ik mijn 10km in 51:07, waarna de rest van het weekeinde in ongepaste lethargie moest worden doorgebracht.
Toch kwam ik terug bij de Leidse marathon. Op 8 juni 2003 verhapstukte ik als Zoetermeerse Roadrunner voor het eerst in mijn leven een halve marathon. Start en finish waren op de Breestraat, vlak voor het ooit zo door brand geteisterde Stadhuis. Loopmaten Aad, Ingmar en ik zetten in op een tijd rond de 1 uur en 45 minuten, een strak tempo van 5 minuten de kilometer dus. Eendrachtig vlogen wij door Leiden-Zuid en Zoeterwoude-Dorp, daar waar ik ooit nog verdwaalde tijdens een beschonken wandelpartij van Leiden naar Zoetermeer. En het hoge tempo hield ik vol tot aan de grenszone van Voorschoten en Leiden-Zuidwest. Daar kreeg ik last van ‘nature’s call’ en moest ik een daartoe geschikte boom uitzoeken. Vervolgens stampte ik alleen en ietwat aangeslagen op een aanzienlijk lager tempo door de outskirts van Leiden richting die vermaledijde eindstreep. Na een schitterende doortocht door De Lage Mors, waar de hele bevolking was uitgelopen en – zittend op de bierkratjes – ons hartstochtelijk aanmoedigde, voltooide ik de laatste kilometers in het gezelschap van mede-Roadrunner Ria. Met een tijd van 1:54:53 had ik een Daverend Debuut afgeleverd. Dit hoewel ik altijd met het gevoel was blijven zitten dat het nóg beter had gekund, als het maar niet nodig was geweest om die betreurenswaardige plas te plegen.
Tja, dus na de 10km kwam de 21.1km, en dan zou dus eigenlijk de marathon moeten volgen hè? Ik hoor het U gewoon denken. Dat klinkt allemaal heel logisch, maar ja: alléén al de gedachte om TWEE maal zo ver te moeten lopen is er één die mij tot nu toe de haren te berge doet rijzen. Maar mocht ik ooit besluiten om mij tóch eens te wagen aan een hele marathon, dan denk ik dat Leiden een heel goede kandidaatstad zal zijn. Ik heb het niet zo op met die pochers die roepen dat je eigenlijk alleen maar een èchte marathonloper kan zijn als je dat in Rotterdam, of nog beter: New York, hebt gedaan. Voor mij is elke in één ruk uitgelopen 42.195km een marathon, of je ‘m nou op je balkon, in je achtertuin of in Leiden hebt gedraafd.
Op 22 april 2005 verhapstukte ik voor de tweede maal een Leidse Singelloop, toen nog steeds als Zoetermeerse Roadrunner. Vreemd genoeg kan ik mij daar bitter weinig van herinneren. Ik weet nog wel dat de uitvalsbasis mijn ouderlijk huis in Leiderdorp was. Ook staat me nog bij dat ik samen met mijn vader naar het start- en finishtoneel, inmiddels op het terrein van de oude gasfabriek, was gefietst. Het was een jubileumeditie, waarbij het startschot door de toen mateloos populaire Feyenoorder Dirk Kuyt werd gelost. Ik had aanvankelijk snel gelopen over de singels, maar de tank begon ter hoogte van de Morspoort behoorlijk leeg te raken. De laatste kilometer, op de Rijnsburgersingel en verderop Maresingel, had ik in het kielzog van een bevallige paardenstaart doorgebracht. Ook toen al namen de hormonen het over in het heetst van de strijd. En kijk eens, dat weet ik me dan weer wèl te herinneren! Samen met mijn gelegenheidshazin schreed ik over de finishlijn in een matige tijd van om en nabij de 36 minuten over de 6.7km. Enigszins beschaamd vanwege het echec peddelde ik in het kielzog van mijn ouweheer terug naar Leiderdorp, alwaar mijn moeder een eenvoudig doch voedzaam maal voor haar tobsporter had bereid.
Leiden bleef ook na die tijd trekken, U zult het begrijpen. Mijn ouders wonen nog altijd op een steenworp afstand in Leiderdorp. Inmiddels had ik in Leiden een heuse schoonmoeder versierd en waren aan het begin van dit jaar mijn oudste dochter Jantine en haar vriend Maarten gaan samenwonen op de Oude Singel. Bijzonder detail daarvan is dat hun optrekje is gelegen op de bovenste verdieping van het pand waar ooit jazzcafé The Duke was gevestigd. Een plek waar ik samen met mijn jazzvriend Erik menig live-concert had meegemaakt. Tegenwoordig heet het The Duke of Oz, en is het verworden tot een Australisch sportcafé. Wel is het een mooie locatie in de binnenstad, vlak bij de Leidsche Schouwburg en museum De Lakenhal – voor Jantine en Maarten, als fervente liefhebbers van het uitgaansleven, een schot in de roos.
De route van de Singelloop is clockwise, en begint rechtsboven op de Langegracht en vervolgens Herensingel
Voor vandaag, vrijdag 17 april 2015, stond de Leidse Singelloop op het programma. Maar liefst vijfendertig jaar na het glansrijke debuut, en tien jaar na het matige vervolg, stond ik daar weer aan de start. En ook dit keer was er een uitvalsbasis: het appartement van mijn favoriete schoonmoeder, niet al te ver weg van het start- en finishtoneel op de Langegracht. Dat had ik toch maar mooi versierd, vindt U niet? Die uitvalsbasis bedoel ik dan. Mijn lief en ik waren aan het eind van een voor ons beiden vrije vrijdag naar Leiden afgereisd. Bij schoonmoeder thuis gebruikte ik een lichte snack, terwijl moeder en dochter zich tegoed deden aan een vroeg avondmaal, Daarna wandelden Elfriede en ik via de Oranjerie en de Maredijk richting de plek des heils, zoals gezegd op de Langegracht, ter hoogte van de oude gasfabriek.
Het was een zonnige avond en ik had al bij schoonmama een geel shirtje met korte mouwtjes om mijn torso gehesen. Dit vergezeld van lange running tights, om het goede mens niet teveel te choqueren. We kenden elkaar tenslotte nog maar net, dus zaten we nog in de snuffelfase. En juist dan moet je je tegenover je nieuwbakken schoonmoeder geen vrijheden permitteren. Monter betraden mijn lief en ik het startgebied waar het een drukte van belang was. Het was feitelijk één groot startvak van honderden meters lang. En het zat al prop- en propvol. Eigenlijk wilde ik mij naar voren wurmen – en eigenlijk had ik dat ook moeten doen. Voordat ik het wist was ik te laat met mijn overwegingen en stond ik daar vrijwel achteraan in een enorme lopersmenigte. ‘Don’t Stand So Close to Me’ , aldus The Police anno 1982 in de door de vrieskou bevangen Groenoordhallen. Maar ja, het was uiteraard onmogelijk om dat van mijn medelopers te eisen. En oh gruwel: er deden allerlei basisscholen mee, en die klerekinderen stonden in gigantische hoeveelheden in het startvak te tetteren. De avondmerrie van de toegewijde hardloper. Hier, op deze avond, zouden geen potten worden gebroken, zoveel stond voor mij al vast.
Om klokslag twee over zeven werd het startschot gelost – door Melanie Schultz van Haegen ditmael. Na een kort stuk over de Langegracht bereikte de loperskudde de eerste van in totaal zeven Leidse singels: de Herensingel. Direct liep ik mij volledig vast in Basisschool De Springplank, waarvan de meerennende meester Flip had besloten dat het leuk was om zijn kroost in de volle breedte van de weg te laten lopen. Er was geen doorkomen aan, zelfs niet middels het uitdelen van een elleboog zo hier en daar. Ik sprak meester Flip bestraffend toe – hij haalde slechts zijn schouders op. ‘One Chain Don’t Make no Prison’ hoorde ik leadzanger Greg Walker van Santana zingen vanuit de Groenoordhallen. Maar de menselijke (lees: kinderlijke) keten van De Springplank maakte al snel dat ik mij totaal gevangen voelde.
Gelaten en ietwat gefrustreerd hobbelde ik voort. De op het oog meest brutale kinderen had ik op zwemles gestuurd door ze samen met meester Flip in het koude water van de Herensingel te kieperen. Dat bood even soelaas, maar ik had toch in de gaten dat deze Singelloop qua snelheid een mission impossible zou worden. Daarom besloot ik er maar een Tour Down Memory Singel van te maken, door goed om me heen te kijken, te luisteren en te ruiken langs de route van deze loop. Kijk, daar had je de Lusthoflaan en de Os- en Paardenlaan – en met een glimlach dacht ik terug aan de vele Leidsche Dagbladen die ik in deze Leidse volkswijk in de busjes had gedeponeerd. Ik snoof de geur van tolueen op in mijn bevallige neusschelpen, denkend aan de grote stapels avondkranten die ik destijds zes maal per week in de grote fietstassen moest proppen. Ja het was hard werken, maar in deze gezellige arbeiderswijk – waar overigens het platste Leids werd gesproken dat ik ooit had gehoord – had ik lekker veel aanspraak, vooral bij de huisvrouwen van wie de mannen nog driftig aan het arbeiden waren.
Na de Lage Rijndijk, die uiteindelijk uitkomt bij mijn voormalige woonplaats Leiderdorp, passeert de meute de brug over de Oude Rijn, de dode riviertak die de Sleutelstad doorklieft, op weg naar de uitgang in Katwijk aan Zee. Nu versperde Basisschool De Dukdalf mij de weg volledig, maar mijn verzet was allang gebroken. Ik had er de kracht niet voor, aldus Gerard Joling desgevraagd. Amechtig slofte ik achter het kindergespuis aan, terwijl ik de omgeving in mij opnam. We waren inmiddels op de Zijlsingel, en de oude meelfabriek aan de overkant van het water vormde zoals altijd een markante landmark op deze rondgang over de singels. Een prachtig stukje industrieel erfgoed, dat gelukkig niet onder de slopershamer was terechtgekomen.
Hier in de buurt ook stond het oude Arbeidsbureau, waar ik ooit als vijfdeklasser op het Louise een studiekeuzetest had gedaan, op instigatie van mijn moeder. Ik twijfelde enorm over mijn toekomst – en dat zinde haar niet. Duidelijkheid had zij nodig, en dus liet ik mij gedurende twee dagen gedwee testen. Eigenlijk wilde ze dat ik de vijfde klas nog een keer zou doen, en dat terwijl de cijfers daar geenszins aanleiding toe gaven. Maar omdat ik nog zo piepjong was leek haar dat een beter idee. Uiteraard had ikzelf het laatste woord en snelde ik na de zomer gewoon richting eindexamenjaar. En in dat jaar maakte ik mijn definitieve keuze voor Geodesie in Delft.
Onderaan de foto Annie’s Verjaardag.
Aan het eind van de Zijlsingel doorwaadt het peloton de Nieuwe Rijn – ook al een dode tak, net zoals de Oude Rijn. Bij de Burcht, die vernoemd is naar de gelijknamige sociëteit, vloeien Oud en Nieuw tezamen. Precies op dat snijvlak vinden we dan Annie’s Verjaardag, een uitspanning waar ondergetekende menigmaal zijn dorst had gelest. En ach ja, ook dat is al weer decennia geleden. ‘Relics from a Distant Age’, hoorde ik Max Werner van Kayak vanuit de Stadsgeengehoorzaal zingen, terwijl ik mezelf een weg door de kudde snertkinderen van De Dukdalf baande. Inmiddels ben ik een bijna volledig drooggevallen man op leeftijd, die na een enkel biertje dagenlang uit moet brakken. Dit overigens tot groot jolijt van zijn dochters. ‘Vaderlief toe drink niet meer’ is niet bepaald hun lijflied: liever putten zij zich uit in leedvermaak om hun arme vader. Reden te meer om de offers aan Bacchus voorgoed aan de wilgen te hangen. Verderop, op het Levendaal, was de autorijschool van Kees Vonk. In een Opel Kadetje maakte ik mijn eerste stapjes als bestuurder van een auto. Ik was geen vlotte leerling: er moest heel wat worden bijgebeund in de horeca om de grote hoeveelheid lessen te betalen. Het kostte me verdorie drie rij-examens voordat het felbegeerde rijbewijs in de wacht werd gesleept.
Inmiddels liep de meute op de Zoeterwoudse Singel – alweer de derde van de in totaal zeven naamgevers van deze loop. Vanuit de verte bereikten mij de geuren van restaurant Anak Bandung aan de Garenmarkt. Anak Bandung heette Anak Bandung omdat de eigenaar een kind van Bandung was, geboren in Bandung zogezegd. Ik ging er met mijn ouders geregeld eten, en altijd als we binnenkwamen zei mijn moeder tegen de patron: “Anak Soerabaja groet Anak Bandung”. Mooi vond ik dat – terwijl ikzelf de grootste totok ben die er op aard’ rondloopt. Daar is overigens wel iets grappigs over te vertellen. Doordat mijn moeder in het voormalig Nederlandsch Indië geboren is, ben ik officiëel allochtoon! Dat bleek bij een onderzoek onder het personeel van het Hoogheemraadschap van Rijnland, ergens in de jaren negentig. Ze wilden wel eens zien hoe divers hun medewerkersbestand was. Tja, en sindsdien weet ik dus hoe ik geaard ben, en het vervult mij met ongepaste trots. Ik heb het nog maar niet aan mijn schoonmoeder verteld. In een snuffelfase doe je dat nog niet.
Op een huis, aan de linkerkant van de Zoeterwoudse Singel, staat een gedicht van Charles Baudelaire. Leiden staat vol met dergelijke muurgedichten, en dat alléén al is reden om er eens te gaan kijken. Het gedicht heet À Une Passante, en de tekst ervan deed mij gedurende enige honderden meters mijmeren over vroeger, over complexe en zware tijden in mijn leven. Ach ja het is in mijn bestaan niet altijd grappen en grollen, slempen en sloeren geweest. Ook ik heb wat gifbekers moeten leegdrinken, bedacht ik mij terwijl ik voort deed op mijn ronde om de Leidse binnenstad. En dit alles terwijl het gekrijs van Basisschool Woutertje Pieterse mij bijkans de gal door de zuren deed slaan. Alweer had ik de neiging om de zwemkunsten van deze kwelgeestjes op de proef te stellen, maar gelukkig voor hen zag ik opeens een gaatje in de kindermuur en schoot ik daar verlicht en bevrijd doorheen. ‘When the whole world is running down, you make the best of what’s still around’ neuriede ik zachtjes en binnensmonds. Ze hoefden het niet allemaal te horen.
Voorzichtig wipten wij de Lammenschansweg over en vervolgden onze weg over de Zoeterwoudse Singel. Aan de overkant van het water staat het eeuwenoude Kruithuisje. De toren is gebouwd rond 1485 en daarmee nog nèt middeleeuws. Het maakte vroeger deel uit van de stadsmuur om Leiden. Het is de enig overgebleven toren van de 33 die Leiden vroeger had. Vanuit het Kruithuisje werd buskruit ingeladen in de voorbij varende schepen. Leiden en buskruit bleek overigens niet altijd een handige combinatie: in 1807 ontplofte een kruitschip op de plek waar nu het Van der Werfpark ligt. Gelukkig bleef het Kruithuisje gespaard. Mijmerend over dit optrekje, dat nu een Escaperoom herbergt, ontsnapte mijn aandacht langzaam aan het gewoel en raakte ik een beetje in een loperstrance. En terwijl dat gebeurde bereikten mij vanuit de kosmos de prachtige klanken van Santana. Op 17 november 1978 sloopten zij de Groenoordhallen met een werkelijk adembenemend concert. En de song uit dat concert die zich op dit moment in de race aan mij openbaarde was Transcendance. Van het album Moonflower, een meesterwerk. “Hello, I’m back again, to share with you my heart and soul. Are you surprised? I said I would, so here I am”. And there I was, back again, back in Leiden, back in town, back in my youth, back where it all began.
Ter hoogte van de Professorenwijk staan er veel sjieke pandjes ter linkerzijde, waardoor ik mij heel even in het Haagse Statenkwartier waande. Na de kruising met de Herenstraat/Doezastraat gaat de Zoeterwoudse Singel over in de Witte Singel. In de verte gloorde de Sterrenwacht met z’n fraaie koepels, gelegen temidden van het voorjaarsgroen. In de winter van 1973 had de sterrenwacht een Open Avond, en vanuit Het Louise ging daar een groepje geïnteresseerde leerlingen naartoe. Mijn vader, die vanuit zijn professie als navigatieofficier een zeer verdienstelijk amateur-astronoom was (en nog steeds is) had zich als vrijwilliger aangemeld om het gezelschap te begeleiden. Dit buitenkansje liet hij zich niet ontgaan. Turend door de grote telescoop zag ik, sterk uitvergroot, de maan waarop op 21 juli 1969 Neil Armstrong en Edwin Aldrin voor het eerst hadden gewandeld. Indeed a giant leap for mankind. Vervuld van deze herinnering banjerde ik met zovele andere hardlopers om het sterrenwachtcomplex heen. En kijk, daar kwam Sting weer vanuit de Groenoordhallen aangewaaid: ‘Giant Steps are What You Take, Walking on the Moon’. In de Apollo-tijd wilde ik astronout worden (wie niet?), later vond ik sterrenkunde wel sexy, maar tijdens de studiekeuzetest op het Arbeidsbureau werd mij weinig perspectief op de arbeidmarkt voorspeld als astronoom. Geodesie werd het dus uiteindelijk, iets aardser dan astronomie.
De Observatory was gepasseerd, nu kwam het fraaie struweel van de Hortus Botanicus in zicht. Vele Britten had ik in mijn Engelse Periode naar de Hortus gesleept, geïnteresseerd als zij waren in de Amorphophallus Titanum, ofwel Penisplant, die slechts één maal per jaar wilde rijzen. Dat verhaal had ik een beetje aangedikt en opgeblazen moet U weten, anders had ik mijn gasten nooit in beweging gekregen. Liever wilden ze naar de hoofdstedelijke Wallen, zoals het goeie Britten betaamt. Met een glimlach bedacht ik mij hoe ik de halve UK zonder te betalen de Hortus in kreeg – via een lek in de beveiliging. Het was eigenlijk heel simpel: ik hield de medewerkers aan de praat terwijl mijn gasten schielijk de tuinen betraden. En elke keer lukte het weer. Over Leiden gesproken: ik weet dat ooit, aan het eind van mijn leven, het finale oordeel over al mijn misstappen zal worden geveld.
En nou we het toch over misstappen hebben: opeens snoof ik de orientaalse luchten op van Chinees restaurant Woo Ping, in de Diefsteeg. Leuke naam in dat verband. Want elke keer in dat eethuis plachten we net te doen alsof iemand uit ons gezelschap jarig was. Eén van de mensen in het complot (meestal ondergetekende, tenzij ik uiteraard zelf ‘jarig’ was) nam dan een personeelslid apart, met de vraag of ze misschien iets leuks konden bedenken voor het feestvarken. Dat resulteerde steevast in een fles wijn van het huis, of gratis geflambeerde toetjes ter verhoging van de feestvreugde. Maar goed dat The Police daar niet achter kwam bedacht ik mij met een nostalgische glimlach, terwijl ik mij een weg sloeg, schopte en krabde door een bonte verzameling etterbakjes van Basisschool De Triangel.
Helemaal aan het eind van de Witte Singel passeer je de oude burelen van het Leidsch Dagblad, ooit mijn werkgever. Daar loop je een klein stukje over het Noordeinde, vlak langs de plaats waar ooit jongerencentrum Troef was. Door een nauw steegje bereikt de lopersmassa dan de Rembrandtbrug over het Galgenwater. Vlak voor je staat een oude molen, en rechts van je zie je het Oude Atelier van Rembrandt, in een prachtig oud huisje met trapgevel en schitterende luikjes. Vervolgens draaf je door richting de Morspoort, alwaar een menigte studenten je in kennelijke staat aanmoedigt. “Let Your Hair Hang Down” aldus Cees Bergman van Catapult tussen al het studentikoze gebral door. En yes, in Leiden had ik mijn wilde haren altijd flink laten hangen. Half bezopen door de alcoholdampen waggelde ik door de fraaie oude poort en sloeg rechtsaf de Morssingel op.
En daar was dan eindelijk de zo felbegeerde vrije ruimte. Ofschoon mijn tijd al volledig naar de kloten was, zette ik vanaf dat moment toch een beetje aan. Ik liet mij vergezellen door een helblonde paardenstaart die er ook de sokjes in wilde zetten. Zo rondden wij het Museum voor Volkenkunde, één van de vele musea die Leiden rijk is. Links lag het oerlelijke Leidsche Station, rechts wees de Steenstraat de weg naar de binnenstad. Vanuit die binnenstad waaiden allerlei klanken uit lang vervlogen tijden mijn richting op. “Hebbie wat te Zuipe?” schalde het in plat Leids vanuit de Hut van Ome Henne. Ja ehhhh Ome Henne, jullie zijn toch zelf een kroeg? Had je maar wat meer moeten inslaan. Begeleid door de draaiorgelmuziek vanuit de Haarlemmerstraat werd door Kayak ‘Mammoth’ ingezet. Maar dat verwaaide al snel ten faveure van Lara’s Theme uit Doctor Zhivago, de film die ik in 1973 samen met een aantal ontluikende klasgenotes in de pythagoreske Trianon-bioscoop had gezien. Vervolgens nam Madredeus het over, en genietend van hun prachtige muziek herinnerde ik mij de keer dat ik samen met mijn vader in het Kijkhuis Lisbon Story zag. Halverwege de negentiger jaren moet dat zijn geweest. De Wim Wendersfilm over deze Portugese groep – ik kan ‘m U van harte aanbevelen. Ik vroeg mijn gelegenheidsblondine of ze Madredeus kende. Ze antwoordde dat ze het niet kende, maar dat ze dit wel heel mooi vond klinken.
Inmiddels waren we de Rijnsburgersingel opgesjeesd – de voorlaatste in de serie singels. En wederom liep ik in een volmaakte trance. Zachtjes klonken vanuit de Leidse Schouwburg de opzwepende klanken van Fiesta Gitana (1973) en de Japanse Ondekoza Demon Drum Group (1992). Ik verlangde zo langzamerhand naar de eindstreep, vermoeid als ik was door alle herinneringen. Mooie, minder mooie, schaamtevolle, trotse maar altijd intense herinneringen. De Rijnsburgersingel ging naadloos over in Maresingel, en bevrijd snelde ik voort naast Blondie die gelukkig geen ‘crush on me’ had. Dit ondanks mijn ‘eyes so blue’. Aan het eind van de Maresingel sloegen we rechtsaf richting binnenstad en weer rechtsaf de Langegracht op. Nog net niet hand in hand overschreden wij het finishvod in een belachelijke tijd van 43 minuten over de 6.7 kilometer. Uiteraard geheel en al te danken aan de gigantische drukte, de basisscholen en aan het feit dat ik geen enkele moeite had gedaan om er nog iets van te maken. Na een high-five met Blondie ging ik op zoek naar mijn lief. En na enige tijd trof ik haar, samen met mijn favoriete schoonmoeder en met Jantine en Maarten die vanuit hun stulpje boven het sportcafé naar het finishtoneel waren komen wandelen. Kijk, dat is pas een fanclub hè?
Vermoeid liet ik mij nog eenmaal fotograferen voor het plakboek. Ik monsterde mijn Garmin en overzag het tempo van die avond. En zowaar, daar hoorde ik nog éénmaal Catapult vanuit de aula van Het Louise. ‘Seven Eleven’ wees het horloge aan – zo traag was het blijkbaar geweest. Maar dat deed er allemaal niet toe. Een mooie avond vol Mnemosyne en Nostalgia had zich voltrokken tijdens mijn rondgang om Leiden. Zovele flarden van gebeurtenissen hadden zich vanuit mijn oersoep naar mijn frontale kwab verplaatst. Eigenlijk dacht ik dat ik zowat alles was vergeten, en dat het ook nooit meer terug te halen zou zijn. Maar godzijdank: het is er nog. Met een beetje hulp van Internet en andere archieven, en met een beetje hulp van diegenen die er destijds bij waren. De Tour Down Memory Singel van vanavond had de rest gedaan. En veel ervan is hierbij vastgelegd voor het nageslacht èn voor alle andere trouwe lezertjes van Tobatleet. Plus voor mezelf, mocht het ooit moeilijker worden om dit soort dingen terug te halen. Eén ding is in ieder geval zeker. Over Leiden raak ik maar niet uitgeschreven.
Blij ben ik dat jij in tweede instantie besloten hebt dit relaas online te zetten. Hoewel het een heel flinke kluif was om te verhapstukken en ik een paar keer moest pauzeren om bijvoorbeeld een sterke bak koffie te nuttigen, is het lezen zeer de moeite waard gebleken. Uiterst knap hoe jij jouw vele herinneringen en al die muziekcitaten erin verweven hebt. Petje af daarvoor, diep respect. Opvallend voor mij, ook ik herinner mij een schoolfeest met Supersister. Een ware aanslag op de oren en het gehele gehooroorgaan. Achteraf gezien had ik die jongens ertegen moeten beschermen. En ik genoot ruim 10 jaar eerder in een Amsterdamse kroeg eveneens van de prachtige klanken van Luka Bloom, toen hij nog gewoon zijn eigen naam, Barry Moore, gebruikte. Zijn muziek van toen is nog steeds de moeite waard!!
Oeps, Barry Moore in Amsterdam was in 1981, ergo 24 jaar avant jouw lettre
Oké ik veeg af en toe even met mijn hand over mijn voorhoofd want het is een het kluif en heb er ook wat dagen vooruit getrokken. Maar dat neemt niet weg dat het weer een leuk geschreven verhaal is en knap dat je na zo’n lange periode de herinneringen uit jou historie dit epistel aan het papier hebt toevertrouwd chapeau