Daags na de 2015-editie van de City-Pieâh-Cityloop donderde het opnieuw in Den Haag. Dankzij de roemruchte Teevendeal vond VVD- en Justitieminister Ivo Opstelten uiteindelijk zijn Waterloo als bewindsman. En in zijn kielzog trad ook partijgenoot en staatssecretaris Fred Teeven af: hij wilde nou wel eens zijn wèrkelijke roeping – als buschauffeur – gaan volgen. En dat allemaal vlak voor de Statenverkiezingen, die op 18 maart een mooie overwinning voor D’66 en een smartelijk verlies voor de PvdA in petto hadden. Wellicht door het gekrakeel bij de neoliberalen had ook de VVD behoorlijk aan het kortste eind getrokken. In vergelijking met vier jaar geleden had de partij 23 statenzetels ingeleverd. Het gebral van de campagnevoerende VVD’ers vlak na de start van de CPC had dus bepaald geen zoden aan de dijk gezet. Mij had het in ieder geval niet op andere gedachten gebracht.
Er was echter nog veel ernstiger nieuws. Op diezelfde woensdag had een afschuwelijke aanslag plaatsgevonden op het Bardomuseum in Tunis. Hierbij vonden 21 toeristen en een Tunesische veiligheidsbeambte de dood, evenals de twee aanslagplegers. De Islamitische Staat eiste de verantwoordelijkheid voor de brute aanval op. Dit kwam voor mij wel heel erg dichtbij, immers: in de zomer van 1986 was ik zo’n zelfde toerist in datzelfde Bardomuseum. Het was de laatste dag van een rondreis van een week door het fraaie land, en we waren uiteindelijk in de Tunesische hoofdstad beland. En genoemd museum ligt in een voorstad van Tunis, vlakbij een prachtig, nog grotendeels in tact zijnd, Romeins aquaduct. En het museum is zeer fraai, dat moet gezegd. Het belangrijkste onderdeel van de collectie wordt gevormd door Romeinse mozaïeken die afkomstig zijn uit verschillende Tunesische plaatsen zoals Carthago, El Djem en Sousse. Niet geheel toevallig plaatsen die tijdens de rondreis waren aangedaan. De verzameling Romeinse mozaïeken van het Bardomuseum behoort overigens tot de belangrijkste in de wereld.
Op 18 maart 2015 werden dus op brute wijze mijn herinneringen aan dit museum, en aan de rondreis, getriggerd. Opmerkelijk genoeg was dit op deze manier wel vaker gebeurd in het verleden. Immers: in de ochtend van 17 november 1997 had een groep van zes islamitische terroristen, vermomd als veiligheidskrachten, het vuur geopend op toeristen die net uit de bussen waren gestapt op het parkeerterrein bij de tempel van Hatsjepsoet bij Luxor. In totaal werden 62 personen omgebracht, waarvan 58 toeristen. Ook vonden vier Egyptenaren de dood: drie politieagenten en een reisgids. Maar dat was nog niet alles. Want op 23 juli 2005 vonden ook in Sharm-el-Sheikh, in het puntje van de Sinaï, terroristische aanslagen plaats waarbij minstens 88 personen, onder wie veel toeristen, werden gedood. Tja, en dat waren ook plekken in Egypte waar ik, ditmaal in 1989, als toerist had rondgehobbeld. Beter kon ik er maar niet teveel over doorfilosoferen bedacht ik bij mezelf terwijl ik die avond de vakantie-albums van Tunesië en Egypte nog maar eens doorbladerde. BTW onze Egyptische gids in Luxor verbasterde ‘Hatsjepsoet’ destijds tot ‘Hot Chicken Soup’ – dit was hem waarschijnlijk aangeleerd door een schijtlollige Britse toerist.
On a much brighter note was ik blij dat het in een aantal opzichten best wel lekker liep in mijn leventje, zo in die eerste maanden van 2015. Mijn relatie groeide en bloeide, tot grote vreugde van beide direct betrokkenen en hun entourages. Entourages die overigens in rap tempo samensmolten tot één entourage. Ook het werk bij UWV ontwikkelde zich voorspoedig, met interessante projecten als ‘Wijzigen Ontslagstelsel en Passende Arbeid’ (WOPA) dat er immers voor gaat zorgen dat UWV de wijzigingen in het ontslagstelsel vanaf 1 juli 2015 kan uitvoeren. Taaie doch interessante materie waar ik mijn tandjes op was gaan vastbijten. Daarnaast voerde ik op vrijwillige basis samen met mijn lief energieadviesgesprekken bij argeloze bewoners aan huis. Dit deden wij om deze mensen te wijzen op de mogelijkheden om nóg zuiniger met energie om te springen teneinde niet verrast te worden door (te) hoge jaarafrekeningen. De daarvoor benodigde wijsheid en overtuigingskracht hadden wij samen, in onze beginweken, opgedaan bij de Omgevingsdienst Midden-Holland, de initiator van deze energielobby.
Eerder dit jaar was al gebleken dat een gezamenlijke hardloopbaan er voor Elfriede en mij niet in zat. Hierover schreef ik al in het blog over de Groenhovenloop. Om dit gemis te compenseren bezochten we sindsdien elke vrijdagochtend het plaatselijke Groenhovenbad voor fikse zwempartijen van één (zegge: 1) kilometer. Dit op aanraden van mijn tante Martha die ik niet tante mag noemen. Genoemde kilometers werden door ons steevast afgelegd in ongeveer drie kwartier. Zo hielden wij onze conditie nog eens extra op peil, en vormde het uiteraard een gelegenheid om elkaar nóg beter te leren kennen. BTW het Groenhovenbad is vernoemd naar een jaarlijks hardloopevenement dat vlak in de buurt van het bad wordt gehouden – maar dat had U uiteraard vast al geraden.
Op zaterdag 21 maart zou de volgende hardloopbeproeving worden gehouden. Voor het eerst in mijn bestaan ging ik deelnemen aan de Reeuwijkse Plassenloop – en ik had gekozen voor de 10 kilometer als loopafstand. Het zou een mooie afwisseling vormen voor de reguliere zaterdagochtendtraining bij Rob. Vanaf deze plek nogmaals excuses Rob voor deze inkomstenderving. Op de voorafgaande dag hadden wij, na de zwempartij, nog een bezoek gebracht aan Museum Meermanno in Den Haag, om de zinnen ook in cultureel opzicht te verzetten. Uiteraard werd er die avond op tijd in het mandje gesprongen, immers: er was stormachtig weer voorspeld voor de zaterdag, en elk graantje rust moest door De Haan worden meegepikt.
Ach, wat moet ik over de Reeuwijkse Plassen zeggen? Dit uit dertien delen bestaande veenplassengebied is door ondergetekende al ontelbare malen doorkruisd. Als hardloper, sinds ik eind 2011 mijn hardloopbaan had hervat, maar ook al eerder toen ik in 2006 mijn in het slop zittende running career een nieuwe impuls wilde geven. Destijds overigens vergeefs. Als fietser, samen met mijn vader, mijn dochters, en met vele Engelsen tijdens mijn ‘Engelse periode’. BTW over deze laatste periode schrijf ik op een daartoe geschikt moment nog wel eens. Als eigenaar/bestuurder van de groene Mazda stationwagen, waarin ik veel van de eerdergenoemde Engelsen door het gebied joeg. Als zwemmer, samen met mijn dochters op het strandje van de Reeuwijkse Hout. Als surfer, op de Gravenbroekse Plas in 1978 (of was het 1979?) vanuit het aan de plas gelegen huisje ‘De Drie Bijen’ van twee oudtantes en een oudoom van mij. Pure nostalgie als U het mij vraagt – maar U vraagt het mij maar niet. Als hondenuitlater, want ook dwergschnauzers Oscar en Rosie wilde ik van al dat fraais laten genieten. En last but not least als wandelaar: veelal alleen, maar in de laatste maanden ook samen met mijn nieuwste verovering. Het ‘Rondje Elfhoevenplas’ zou gaan uitgroeien tot ons gezamenlijke vaste rondje -zoveel wisten wij al zeker.
Maar vandaag moest er worden gebuffeld en gebikkeld. Het was inderdaad niet best weer, merkte ik toen ik des ochtends de luiken opensloeg. Het zou weer eens een strijd tegen de elementen gaan worden. En hoe zou het met de loopvorm zijn waarmee ik die elementen moest gaan trotseren? Op 2 maart had ik nog een ronde van 18+ kilometer verhapstukt (bron: Arranraja), onder andere over het vandaag te lopen parcours. Maar toen waren de weersomstandigheden een stuk beter dan vandaag. Enfin, de tijd zou het leren dacht ik bij mijzelf toen ik de ochtendbrinta naar binnen metselde. Dit vergezeld van twee extra sterke koppen zwarte koffie, teneinde de kruiwagen aan het rollen te krijgen.
Monter peddelde ik langs de Breevaart naar de plek des heils. De wind, die mij van links aanviel, deed mij en mijn lichte fietsje enkele malen bijkans in het koude water belanden. Halverwege de tocht voegden GR-heldinnen Karin en Ceciel zich naadloos in mijn gezelschap. Gezellig keuvelend over de plannen voor vandaag vervolgden wij onze tocht richting de Reeuwijkse Hout, traditioneel het start- en finishtoneel van de Reeuwijkse Plassenloop. Karin had in een vlaag van verstandsverbijstering gekozen voor de 15km, en zij smeekte mij om mijn inschrijving te upgraden teneinde haar naar een fatsoenlijke tijd te hazen. Maar ik was onvermurwbaar. Vandaag stonden er nog meer activiteiten op het programma, en ik kon mijn kerschversche wederhelft uiteraard niet in volkomen uitgebluste toestand onder ogen komen na het loopje. Daarenboven stond de strakke agenda voor vandaag het sowieso niet toe. Althans, dat maakte ik Karin wijs – en ze accepteerde het schoorvoetend.
In de grote tent op de parkeerplaats van de Reeuwijkse Hout was het een drukte van belang. Ik haalde er mijn startbewijsje. Nummertje 47 had ik ditmaal, leuk want 4+7 is immers 11, en het was op de 11e van de 11e dat 11riede en ik elkaar tegen het bevallige lijf waren gelopen. Vergeeft U mij deze mathematische kronkel, het zegt vast veel over mij en mijn mogelijk licht autistische inborst. Mogelijk, zeg ik met nadruk, want één en ander is nooit bewezen. Naast vele voor mij onbekende atleten en atletes ontwaarde ik een aantal van mijn Goudse Runnersvrienden. Bonnie en Wim gingen, net zoals Ceciel overigens, de 10km tackelen. Bernadet en Mat hielden het vandaag bij de 5 kilometer. En daar ineens, in al die lopersdrukte, botste ik tegen Sandra op. Haar werkelijke naam is bij de redactie bekend, maar omwille van haar privacy aldaar niet te achterhalen. Tenzij U flink de portemonnee trekt, natuurlijk.
Sandra, moet U weten, is de dierenarts die early 2007 de zojuist in Nederland gearriveerde dwergschnauzer Oscar van een cyste had afgeholpen. Een cyste ter grootte van een tennisbal, mind you. En dat terwijl in Oscar’s native country Wales een dergelijke operatie voor onmogelijk was gehouden. Ik trachtte Sandra aan die gebeurtenis te herinneren, maar zij kon het in eerste instantie niet plaatsen. Dat kan uiteraard: acht jaar is lang, heel lang, vooral in het leven van een dierenarts. Maar zodra ik over het vervolgconsult begon, waarbij de hechtingen werden verwijderd, trok een brede glimlach van herkenning en blijde herinnering over haar gezicht. Sterker nog, ze begon zachtjes te giechelen. Tja het was me ook een scène destijds: samen met vier (zegge: 4) personen moest ik Oscar in bedwang houden terwijl Sandra de stiksels vakkundig wegknipte. Het arme dier krijste daarbij als een speenvarken – een geluid dat tot in de wijde omtrek van de dierenkliniek te horen moet zijn geweest. Zelfs op de belendende A12 moeten automobilisten van de weg zijn geraakt. Ach ja hè, van die dingen, achteraf altijd leuker dan in het moment zelf. Ik wenste Sandra veel succes met haar 10km-challenge en beende richting verkleedtent.
Al omkledend maakte ik iets merkwaardigs mee. Een krasse oude knar kwam de tent binnengestiefeld, met in zijn rechterhand een oude bruine schooltas, zo eentje als mijn leraren op de middelbare school hadden – het leek wel alsof die in de Roaring Seventies aan het onderwijzersvolk werden uitgedeeld. Voor ons leerlingen was dit juist het tijdperk van de legergroene pukkels – en uiteraard had ook ik daar een exemplaar van. Maar nu terug naar mijn verhaal. Deze gedistingeerde oude heer opende de slotjes van zijn tas, en haalde er een paar smetteloze loopschoenen uit en wat keurig opgevouwen loopkledij. Van katoen natuurlijk, niet dat nieuwerwetsche spul. Ik heb hem de hele dag niet meer teruggezien, maar bij het checken van de uitslagen kwam ik erachter dat dit een zekere A. Schuurman uit Amsterdam was. Zijn hoge leeftijd had hem blijkbaar niet verhinderd om de lange reis vanuit de hoofdstad te maken en hier in the middle of nowhere een aantal wedstrijdkilometers te gaan draven. Bless him.
Buitengekomen nam ik even de tijd om in te lopen, een aantal plasjes te plegen, en als een volleerd weervorser naar het zwerk te staren. Het was een duistere dag, er stond een straffe wind die aan de boorden van de plas nog wel wat straffer zou zijn. Het was niet te koud, en niet te warm: ideaal loopweer dus voor een tobatleet als ik. Monter begaf ik mij met loopcollega’s Ceciel en Wim naar het startvak vlakbij het sfeervolle Reeuwijkse Hout-paviljoen, wachtend op wat komen ging. Na enig talmen werden wij van organisatiewege weggeschoten voor de taak die wij te vervullen hadden. Even liepen Ceciel en ik samen op, wel zo gezellig natuurlijk. Zij is van hetzelfde bouwjaar als ik, dus dat schept sowieso een band. Naast haar werk in de psychosociale zorg is zij ook nog eens een niet-onverdienstelijke alt bij Toonkunst Rotterdam. Gezamenlijk volbrachten wij de eerste kilometer, terwijl wij duetjes zongen uit het lichte repertoire. Daarna ging ik ervandoor: onze streeftijden lagen niet op hetzelfde niveau en ik wilde niet onnodig tijd verliezen.
Het parcours van de 10km Reeuwijkse Plassenloop bestaat ruwweg uit twee gedeelten. Eerst moet het peloton zich drie lange kilometers lang een weg banen door de Reeuwijkse Hout. Dit is een flink stuk door de wouden, langs stromende beken en wilde dieren. Onder dat laatste moet men vooral verstaan: honden en hun uitlaters. Vaak lopen zij op de smalle paden vreselijk in de weg en vinden er zo nu en dan onverkwikkelijke incidenten plaats. Vreselijke sujetten, die honden en hun bezitters. Nodeloos te zeggen dat het in die eerste kilometers geen ene malle moer opschoot.
Tegen het eind van dat eerste gedeelte nader je dan de uitgestrekte waterpartij en gaat het plasfeest pas echt beginnen. Op een breed open stuk waren veel ganzen neergestreken, zoals normaal in deze tijd van het jaar. In 2011 was er van overheidswege toestemming verstrekt om jaarlijks grote aantallen van deze vogels af te schieten, omdat de dieren verantwoordelijk werden gehouden voor grote schade aan veel landerijen. Overal waren hier schuttershutjes en -putjes waar te nemen. Even bekroop mij een angstaanjagende dagmerrie: zouden die goose-hunters nu óók in die loopgraven zitten, om gemankeerde lopers uit de wedstrijd te knallen? Ik rechtte de rug maar eens en trachtte technisch zo perfect mogelijk te lopen – dit om maar geen argwaan te wekken.
Na precies drie kilometer, aan de boorden van de plas Broekvelden-Vetterbroek aka Surfplas, wordt het peloton naar links gestuurd voor het ronden van genoemde plas in clockwise richting. Als je in plaats daarvan rechtsaf zou gaan, zou je na luttele honderden meters alweer in het start-/finishgebied zijn aanbeland. Een aantrekkelijk vooruitzicht, dat stiekeme afsteken, maar daar stak de organisatie resoluut een stokje voor. Naar links, om die plas heen, en niet anders. Anders volgt onherroepelijk diskwalificatie. Of we sturen een paar bloeddorstige ganzenjagers op je af. Nou ja, in mijn fantasie althans.
Het pad waarop we ons nu bevonden heeft als welluidende naam Abessinië. Echt waar beste lezers! Extensieve research heeft mij onthuld waarom dit pad in godsvredesnaam zo heet. Abessinië, zo zeggen de geleerden op Internet, is niet alleen de naam van het pad, maar ook de naam van het aanpalende poldergebied en buurtschap. Maar waarom die naam? Daar zeggen de mensen die ervoor gestudeerd hebben het volgende over, en ik citeer: “Vroeger, toen de verbindingen minder goed waren en men bovendien vaak te voet in de omgeving op pad moest, duurde het veel langer om vanuit het dorp in een buitengebied als dit te komen. Op een gegeven moment raakte in Reeuwijk het gezegde “Je stuurt me helemaal naar Abessinië” in gebruik als iemand naar dit gebied moest. Waarbij die naam dan symbool stond voor ‘ver weg, afgelegen’ (tot in de jaren 1940 was het de naam van wat sindsdien Ethiopië heet). In de tekst van de wandelroute Abessiniëroute (zie bij Natuur en recreatie) verklaart men de naam vanuit de optiek van het noordelijke buurdorp Bodegraven, omdat vanuit Bodegraven tot aan de kade Abessinië geboerd werd, wat men destijds toch wel heel ver vond (vanaf het boerenerf).” (Bron: Plaatsengids.nl)
Waarvan akte.
En daar liep ik dus over Abessinië, met rechts van mij de Surfplas waarop de koppen stonden en waarop enkele moedige plankzeilers wanhopige pogingen ondernamen om op hun board te blijven staan. In plaats daarvan raakten ze steeds verder aan lager wal, zo constateerde ik met enig leedvermaak toen ik dit tafereel al dravend in ogenschouw nam. Maar ik liep daar niet alleen. Er had zich een groepje gevormd van een zevental personen: twee lopers (een man en een vrouw) van de plaatselijke SportClub Reeuwijk, vier niet nader aan te duiden personen en last but not least ikzelf. De wind had nu vrij spel, in dit stadium van de race hadden we hem comfortabel in de rug. De twee SC-Reeuwijkers bepaalden het tempo, en ik schikte me daar met graagte in. Ten eerste lag het tempo op het door mij gewenste niveau: ik had veel tijd verloren in het eerste gedeelte en de inhaalrace was nu begonnen. Ten tweede werd hier in de praktijk gebracht wat Professor Maarten Ducrot mij hoogstpersoonlijk heeft geleerd. Peter, zo zei hij, altijd eerst het bordje van een ander leegeten en dan pas aan je eigen prak beginnen. Met andere woorden: zo lang mogelijk profiteren van het kopwerk van anderen om dan uiteindelijk zelf los te gaan. Deze tactiek beviel me inderdaad uitstekend daar in het vroeg-Ethiopische polderland.
Vlak voordat het einde van Abessinië daar is, passeert de meute een oude bouwval in het polderlandschap. Een piepklein huisje is het, klaarblijkelijk teruggegeven aan de natuur. In de loop der jaren had ik het steeds meer vervallen zien raken – en het leek nu op finaal instorten te staan. Vlak na deze ruïne sloegen wij rechtsaf de Lecksdijk op. We liepen nu in zuidelijke richting en kregen de wind weer in de rechterflank. Nog altijd was het groepje intact, en nog altijd voerden de twee lokale lopers het gewenste tempo, daarbij uiteraard voortdurend kijkend naar hun geleverde wattages, als waren het twee telgen uit de Sky-ploeg. Deze status quo was voor mij uiterst welkom, immers: het zwaarste gedeelte van deze loop moest nog komen.
De eerste vijf kilometer werd voltooid in een tijd van iets meer dan 24 minuten. Bij een kleine boerderij ter linkerzijde, daar waar doorgaans een tafel plus goodwill-box staat met producten als jam, honing, pompoenen en kalebassen, dit al naar gelang het seizoen, was nu de drankpost ingericht. Omdat het groepje stevig doortrok in plaats van rustig te laven, moest ik mijn bekertje water al hardlopend leegdrinken. En dat heb ik tot vandaag nog steeds niet onder controle. Ik verslikte mij verschrikkelijk in het vocht dat met veel te hoge snelheid in mijn keelgat was gekieperd. Hierdoor raakte ik achter op het groepje – en dat was nou net niet de bedoeling. Minutenlang moest ik mij forceren om terug te keren bij mijn vluchtmakkers en -maksters.
Aan het eind van de Lecksdijk ligt vreemd genoeg een klein klimmetje. Veel van mijn medelopers hadden het daar moeilijk mee, en dat gaf mij de moed om nog voor de haakse bocht naar rechts mijn splijtende demarrage te plaatsen. Lang genoeg had ik geprofiteerd van mijn medelopers: nu was de tijd gekomen om mijn eigen race te racen. Wel had ik de wind nu vol tegen. Gelukkig liepen op deze Bosmankade in de verte allerlei mikpunten, allemaal hardlopers-doodlopers die ik eens fijn ging opvreten. Vergenoegd wreef ik in mijn lopershandschoenen en trok vervolgens fanatiek van leer. Voordat het parcours weer een haakse bocht maakt had ik al een vijftal spartelende krijgers aan de zegekar gebonden, maar mijn honger naar meer was niet te stuiten.
Na de bocht naar rechts betrad de lopersmenigte de Zoetendijk. De wind kwam nu links uit de flank, en menigmaal moest ik oppassen om niet in de woest kolkende Surfplas te worden geblazen. U merkt: af en toe dik ik de boel wat aan, laat ik de fantasie de vrije loop, neem ik zogezegd een loopje met de werkelijkheid. We moeten ons immers niet door een doodsaai verhaal willen heenworstelen toch? Dan haak je als lezer voor je het weet af en ga je weer op je telefoon zitten pulken.
Maar zag ik dat nou goed? Liep daar in de verte Sandra niet? Ja het was inderdaad Sandra, en onze Dappere Dierenarts leek het zwaar te hebben, heel zwaar. Waarschijnlijk kwam dat ook door een te snelle start, zoals bij veel van haar lotgenoten het geval was. Binnen no time had ik haar achterhaald. Ze keek naar mij – en opnieuw trakteerde ze mij op haar glimlach, ofschoon je dat net zo goed een afschuwelijke grimas kon noemen. Ik maande haar om in mijn kielzog te blijven, of beter: aan mijn lijzijde, zodat zij in de luwte van mijn brede torso kon lopen. Maar helaas, het bleek vergeefs. Even later moest ze definitief lossen en was ik weer even Remi – alleen op de wereld in een zich gestaag voortbewegende kudde hardlopers.
Na vele rechterbochten was daar eindelijk weer eens een bocht naar links, nog steeds op de Zoetendijk – maar de vreugde daarover was van zeer korte duur. Want direct knalde de wind weer vol op de kop. Hierdoor vertraagde het hele spul weer, ikzelf inclusief, maar desondanks wist ik zo nu en dan weer medestrijders in te rekenen en achter te laten. Na enige honderden meters moest het peloton een bruggetje over, om de weg in dezelfde richting op de Oudeweg te vervolgen. Een aanhoudende forse tegenwind dus. In mijn vizier verschenen twee zo op het oog bevallige hardloopdames. Een was gehuld in een donkerbruine paardenstaart en een zwarte running outfit, de ander droeg een felblonde paardenstaart en een roze loperskostuum. Daar moest ik op af! Vrouwen die voor mij uit lopen vormen als het ware een rode lap op mijn innerlijke stier – het zal wel iets met hormonen van doen hebben.
Aan het einde van de Oudeweg, daar waar we de bebouwde kom van Reeuwijk-Brug binnenliepen, had ik de dames dan eindelijk te pakken. Vergenoegd stoof ik langs het dartele duo, op weg naar meer. Maar ook op weg naar die verrekte finish, want ik begon er zo langzamerhand wel aardig doorheen te zitten. En er was nog een lastig stuk te gaan: de doorgang langs Camping Reeuwijkse Hout, een stuk met veel bochten, veel draaien en keren dus, niet echt een kolfje naar mijn hand. Maar dat maakt het natuurlijk wel uitdagend zullen we maar zeggen. In de wetenschap dat de verlossing nabij was snelde ik door het beschutte gedeelte van de campsite, die overigens tot afschuw van vele Reeuwijkers wordt omgebouwd tot Landal Green Park.
Na het karakteristieke witte ophaalbruggetje, dat ook omwille van de vooruitgang zal worden opgeofferd, stampte ik bevrijd over de Reeuwijkse Houtwal richting het finishvod dat daar in de verte hing. Een eind voor mij snelde nog een donkergekrulde hinde – en haar wilde ik graag nog voor de eindstreep aan mijn scalp rijgen. Ik zette een allesverwoestende eindsprint in, maar alsof ze het geroken had versnelde ook zij aanzienlijk. En zo strandde mijn schip vlak voor de haven en moest ik tot mijn afgrijzen aanzien hoe deze dame nog vóór mij over de finish denderde. Dit ook tot grote schik van de omroeper van dienst, die deze bittere nederlaag niet was ontgaan en mij met naam en toenaam affronteerde. Diezelfde avond nog zou ik een ganzenjager op hem afsturen.
Hevig teleurgesteld, maar ook blij dat het erop zat, drukte ik mijn Garmin in op een netto tijd van 51:15. Weer niet onder die vermaledijde 50 dus, maar aan de andere kant wèl een mooie negatieve split: 27 om 24! Vermoeid liet ik mij een flesje sportdrank en een in plastic verpakt stukje Vergeer-kaas aanreiken. En toen kwam de verrassing: daar stond mijn kakelverse levensgezel om mij op te vangen en mij met haar liefde te overstelpen. Prachtig allemaal, maar daardoor miste ik wel de finish van de dames Paard en Staart, en nog veel erger: die van dravende dierendokter Sandra, die enige minuten na mij haar lijdensweg zou beëindigen.
Het kostte even tijd om de gemoederen tussen Elfriede en mij enigszins te bedaren. Daarna vergezelde zij mij richting finishboog – onderwijl luid smakkend op het stukje kaas dat ze mij behendig had ontfutseld en hopelijk van het plastic had ontdaan. Er gingen nog wat Goudse Runners over de eindstreep komen, en deze vermoeide helden hadden onze support hard nodig. Eén voor één zagen we ze binnendruppelen. Karin had ook zonder mij een mooie prestatie geleverd op de 10 metrische mijlen. En zowel Ceciel als Wim waren netjes onder het uur gebleven in hun kweltocht over 10 kilometer. Alle reden dus om tevreden terug te kijken op deze memorabele loopdag. En wat ook mooi was: bij navraag bleek dat de dame die vlak vóór mij over de finish was geschreden een nettotijd had behaald die één seconde boven de mijne lag. Serves her right. Alweer aanleiding dus voor ongepaste vreugde – en mijn lief en ik lieten ons andermaal even gaan.
Daarna was het alweer hollen, vliegen en rennen geblazen. We moesten immers nog naar een feest waarbij Elfriede met haar koor (voor de geïnteresseerden: Mix Voices) zou gaan optreden. En ook moesten er die avond nog twee films worden verhapstukt in het Filmhuis, alwaar mijn lief dienst doet. Maar uiteindelijk overleefde ik het allemaal, en zou ik ook dit keer weer de geluksvogel zijn die met de barjuffrouw naar huis mocht. En dat is precies zoals het hoort te zijn.
Voorwaar een authentieke heldensage !! Ik zit nog na te schudden op mijn fauteuil om een en ander te verwerken. Doodzonde dat jij die laatste dame niet hebt kunnen inrekenen, ofschoon de eindtijd wel weer in jouw voordeel uitviel. Ook snap ik dat het missen van de binnenkomst van Paard en Staart tot de dag van vandaag zwaar op jouw gemoed zal drukken. Als erkend en geregistreerd anglofiel ben ik uiteraard zeer benieuwd naar het relaas over de genoemde Engelse periode. Vertrouw die maar zo spoedig mogelijk aan het digitale papier toe, if you please
Oeps, in mijn fauteuil, vanzelfsprekend
Hallo Peter,
Ik heb vanmiddag even de tijd genomen om jou relaas eens rustig te gaan lezen in het zonnetje achter het glas want tja je moet er wel even voor gaan zitten. Het is wel weer een mooi verhaal over jou belevenis en wat je mag waarnemen zeker die oude knar (met respect hoor) die met een schooltas komt aanzeulen en als verrassing zijn sportoutfit voor wat ervoor door mag gaan tevoorschijn tovert. Maar jou resultaat mag er ook wezen niets mis mee want ik vind het een mooie eindtijd. Tja en dat je dan die dame blijkbaar in tijd voorbij met gestreeft met één seconde is wel een dingetje hé. Maar oké benieuwd naar jou volgende verhaal waar ons deelgenoot van maakt hoop ik.