Het Leiden Verbeeld

Geplaatst door

Tja, en zo verandert in één grote klap je status. Maanden lang was ik ‘in training voor de eerste marathon’. Gisterochtend ging dat dan eindelijk veranderen. Mijn status werd ‘op het punt de eerste marathon te lopen’.

Een half jaar geleden dacht nog geen spriet op mijn kalende bolletje er aan om een marathon te lopen. Vijf halve marathons had ik inmiddels verhapstukt (bron: Arranraja) maar twee keer zo ver lopen: dat leek mij een mission impossible. En mijn hardloopresultaten op ‘de halve’ waren de laatste jaren ook niet om over naar huis te schrijven. Was mijn debuut (in 2003 in Leiden!) op de 21.1K met 1u54m alleszins acceptabel, de drie volgende edities brachten stuk voor stuk teleurstellingen van ruim boven de twee uur. Niet bepaald een aanleiding om die afstand binnen afzienbare tijd te gaan verdubbelen. Maar toen kwam de Halve van Amsterdam in oktober 2015. Ondanks het feit dat ik er toen net niet in slaagde om onder de twee uur te finishen bemerkte ik toch een aanzienlijke vooruitgang. En heel stilletjes ontstond toen de kortsluiting in mijn hoofd: ik zou het er dan toch echt op gaan wagen. Een enorm commitment, dat wel. Maar ja, ik was inmiddels op een gezegende leeftijd van 54 gekomen, dus veel uitstelgedrag kon ik mij nou ook weer niet veroorloven.

In voorgaande epistels heb ik tot vervelens toe verslag gedaan van alle georganiseerde en ongeorganiseerde loopjes die mij optimaal voorbereid op 22 mei in het Jaar des Heeren 2016 te Leiden aan de start moesten laten verschijnen. De afgelopen drie weken had ik mij helemaal te pletter getaperd na de generale repetitie over 36 kilometer. Toen, op een zonnige zondagmiddag, ging na 33.5km het licht volledig uit en moest ik verschrikkelijk in de ankers. Geen banaan, gel of wat voor soort doping dan ook bood nog soelaas. Ook de praktische en morele steun van Elfriede, die dapper met mij meefietste, kon het tij niet meer keren. Meer dood dan levend zwalkte ik de laatste kilometers richting de denkbeeldige finishlijn die ik zoals altijd met grote zorgvuldigheid had getrokken. Drie uur en drie kwartier had deze beproeving geduurd – en ik vond het in alle opzichten eindeloos.

Het was duidelijk: slechts rust kon mij nou nog redden. En dus werden de hardloopactiviteiten snel afgebouwd. Er was in die drie weken nog één duurloop van 15km en twee van 12km, maar meer niet. En de Goudse Runnerstrainingen: die moesten op last van de trainers in een beduidend lager tempo worden afgewerkt. Met als ‘dieptepunt’ de training afgelopen zaterdagochtend waar Rob (mijn trainer en masseur) erop toezag dat ik deze in slakkengang aflegde. Dit had ik hem sowieso al moeten beloven toen ik donderdagavond bij hem op de massagetafel lag om mijn rug en benen nog eens goed onderhanden te laten nemen. U weet: bij mij zijn alle middelen geoorloofd om tot het gewenste resultaat te komen.

Tobatleet op tafel bij Rob

En zo zou ik mede dankzij Rob tobfit in Leiden gaan verschijnen. De stad waarover ik in een eerder epistel al uitgebreid schreef. De plaats waar ik ben opgegroeid, waar ik op school heb gezeten, waar ik telkens als in een nostalgische hang naar terugkwam, en waar ik een negental jaren het Hoogheemraadschap van Rijnland hielp om het water schoon en de voetjes droog te houden. De keuze voor Leiden was om die redenen zo gek nog niet. Bovendien had de Leiden Marathon op onder andere die van Rotterdam voor dat het één grote ronde was, niet alleen in de stad maar vooral ook in de aanpalende ommelanden. Dat leek mij al met al veel aantrekkelijker dan een marathon die zich voor het overgrote deel in de bebouwde kom zou afspelen.

Mijn inmiddels zwaar favoriete schoonmoeder had nog wel zo haar bedenkingen. Waar ze het vandaan haalde: God only knows, maar in haar optiek was er op deze aardkloot maar één marathon serieus te nemen. En wel die van The Big Apple, in de volksmond ook wel New York genoemd. Een stadsmarathon van jewelste. Wat je van ver haalt (lees: wat je ver weg loopt) is het lekkerst, moet zij hebben gedacht. Hoe exotischer hoe beter, moeten haar wildste fantasieën haar hebben ingegeven. Enfin, hoe dan ook: het kostte nog veel energie haar ervan te overtuigen dat ook een doodordinaire Leidsche marathon een afstand van 42.195km behelst. En dat daarvoor dus niet de Atlantische Oceaan hoeft te worden overgevlogen. Kijk, als ze nou aangeboden had om mijn reis, verblijf en inschrijving daar in de US te sponsoren: dán had ik de situatie nog wel kunnen heroverwegen. Van die financiële impuls bleek evenwel geen sprake te zijn. Enig aandringen en emotionele chantage zette ook geen zoden aan de dijk. En dus hield ik voet bij stuk en bleef het bij Leiden, nota bene haar bloedeigen woonplaats. Ze moest het er maar mee doen.

Veel van mijn UWV-collega’s hadden mijn voorbereidselen voor de Grote Beproeving met al dan niet geveinsde belangstelling gevolgd gedurende de afgelopen maanden. Mijn oeverloos geleuter over het trainingsschema en de dagelijkse updates omtrent de vorderingen verpestten menig koffiepauze en vrijdagmiddagborrel. En dat terwijl het gesprek altijd over werk dient te gaan. Zo heurt het namelijk. Vooral de naaste werkkompanen Renée, Jan en Jos leden ondraaglijk en uitzichtloos onder al mijn bespiegelingen. Bespiegelingen die voor hen totaal irrelevant zijn, omdat geen van drieën ook maar enige affiniteit met de hardloopsport heeft. Ooit zal ik het goed maken met ze. Geen idee nog hoe.

Maar dat allemaal terzijde. Intussen groeide mijn fanclub gestaag. Het groepje dat mij op die dag zou gaan supporteren bestond aanvankelijk uit mijn partner, mijn dochters en een nog lichtjes tegensputterende schoonmoeder. Maar over de onvolprezen WhatsApp kondigden long-time friends Rolf en Pirjo enige dagen voor D-Day aan dat zij heel misschien post zouden gaan vatten bij de pontonbrug over de Oude Rijn. Een pontonbrug na 11km koers die daags tevoren door de ingevlogen genietroepen zou worden aangelegd vlakbij de Rijneke Boulevard. U kent het misschien wel: één van de vele woonwalhalla’s die ons land rijk is. Voor Rolf en Pirjo was dit om de hoek: zij wonen al sinds jaar en dag in Zoeterwoude-Rijndijk, de plaats waar dat winkelparadijs gevestigd is..

Er was echter nog meer goed nieuws: ook mijn ouders zouden – indien enigszins mogelijk – naar de Spanjaardsbrug op de grens van Leiderdorp en Leiden komen om hun tobsporter door zijn ongetwijfeld helse laatste kilometers te helpen. En ook Maarten, Jantine’s boyfriend, zou van de partij zijn. Elfriede en haar mokkende moeder zouden over de Singels gaan dweilen om mij tijdens mijn verwoede gevecht te spotten en mij met luide hartstochtelijke kreetjes aan te moedigen. Jantine, Maarten en Lianne zouden zich vlakbij de finish op gaan houden, om mij het allerlaatste zetje te geven. Wat een weelde, zo’n trouwe groep volgelingen. Uiteraard mocht ik ze niet teleurstellen.

Verbaasd over mijn eigen innerlijke rust sprong ik zondag bij het krieken van de haan uit mijn warme mandje. Vandaag ging het dus gebeuren! Veel mensen spreken over al dan niet gezonde wedstrijdspanning, maar ik had wat dat betreft de voorafgaande dagen weinig gevoeld. Stalen zenuwen, en ijswater in de bloedvaten. Waarschijnlijk kwam dat doordat ik wist dat ik er alles aan gedaan had, en dat ik op deze Grote Dag wel zou zien waar (en wanneer, en hoe) het schip zou stranden. No worries – that would only add to the stress, zo had ik mijzelf voorgehouden.

Na een goed ontbijt en twee koppen koffie (U weet wel waarom), griste ik snel de voorgenomen kledij van het looprek. Nee, dit leverde ditmaal geen twijfelpartijen op: ik had een compleet nieuw outfitje for the occasion aangeschaft. Zowel functioneel als esthetisch verantwoord.

Na de omkleed- en inpakpartij namen mijn lief en ik elkaar hartstochtelijk in de armen en fluisterden elkaar ten afscheid lieve, zoete en sappige woordjes in de oortjes. In de loop van de middag zou alles duidelijk zijn, en met die gedachte hobbelde ik bepakt en bezakt naar het prachtige Goudsche station. Om klokslag twee over acht vertrok het boemeltje richting Leiden, via Alphen aan den Rijn. Aan boord van het vehikel kwam ik Kimberley tegen, dochter van mijn Goudse Runners-loopvriend Wim. Zij zou vandaag in Leiden voor Omroep West interviews maken met lopers en aanverwante artikelen, en deze interviews op Twitter plaatsen. Geanimeerd keuvelden wij over wat deze dag ons ging brengen. Zouden wij elkaar voor de start nog tegenkomen, dan zou zij eventueel bereid zijn mij een vraaggesprek af te nemen. Met die vreugdevolle gedachte naderden wij langzaam maar zeker de plek des heils voor vandaag.

Na aankomst in de Sleutelstad spoedde ik mij vooreerst naar mijn oudste dochter Jantine. Zij woont in het centrum met haar vriend Maarten, en hun huisje ging voor mij het pied-á-terre zijn voor deze ochtend. Ook zij hadden de electronische haan al vroeg gezet om mij te kunnen ontvangen en verder te begeleiden.

Bij café De Bruine Boon op de Stationsweg/hoek Rijnsburgersingel stak ik het marathonparcours over: vanaf daar zouden er straks nog twee kilometers te gaan zijn tot die vermaledijde verlossende finish. Intussen was ik een jongeman tegengekomen die mij ietwat uit de hoogte vertelde dat hij een tijd van om en nabij de drie uur ging lopen. Voor minder ging hij het niet doen, voegde hij er hautain aan toe. Wijselijk hield ik mijn mond: over dergelijke tijden durfde ik slechts in mijn stoutste dromen te dromen, en bovendien gingen mijn bescheiden ambities hem niets aan. Die waren voor mij en mij alleen. Na hem succes gewenst te hebben met zijn onderneming sloeg ik linksaf de Beestenmarkt op richting het dochterlijke stulpje. Het miezerde zacht, en ik was toe aan een stevige bak pleuâh.

In mijn linker ooghoek zag ik Hotel Mayflower – het pand waarnaar het schip vernoemd was waarmee in het Jaar des Heeren 1620 ongeveer honderd Pilgrim Fathers eeuwen geleden de Transatlantische Oversteek maakten. De Pilgrim Fathers waren oorspronkelijk Engelse puriteinen, die halsoverkop hun land waren ontvlucht, waarvan velen naar Leiden. En uiteindelijk ging daarvan weer een deel per schip naar Southampton (da’s lef hebben!) om daar in te schepen op de Mayflower. Leiden vonden ze maar niks: ze vonden de Nederlandse samenleving veel te libertijns, en oh wat waren ze bang dat hun gemeenschap zou worden vermengd met andere gemeenschappen – dit uiteraard door gemeenschap, maar dat geheel terzijde. En dus werd het ruime sop gekozen en de steven gewend naar Amerika, naar de Nieuwe Wereld, daar waar alles beter zou zijn. Come to think of it: zou mijn schoonmama ook zo gedacht hebben toen zij mij persé aan de andere kant van de plas wilde laten lopen? Dat het daar better, stronger, faster zou zijn?

Maar nu terug naar 22 mei 2016, zowat vier eeuwen verder. Op de Oude Singel bij Jantine en Maarten werd ik met een sterke espresso op mijn dorstige wenken bediend. Het koppel bewoont een verdieping direct onder de nok boven sportcafé The Dukes of Oz. Vroeger was hier jazzcafé The Duke gevestigd, wereldberoemd in Leiden door de vele jamsessies die er gehouden werden – en die ik met studievriend Erik regelmatig had bezocht. Dit alles in de eerste helft van de Tachtiger Jaren, een tijd waarin het Leidsche kroegleven door ondergetekende in de volle breedte werd verkend en benut.

Zo was het… Jazzcafé The Duke

Op één been kan een man niet staan – ook ik niet – dus moest er nog een espresso worden aangerukt. En U weet inmiddels wel wat dat teweeg brengt. Nadat ik nog eenmaal het dochterlijke toilet had gevisiteerd togen wij uiteindelijk naar het startgebied. Ontspannen keuvelend slenterden wij langs de bioscopen (Lido en Studio, let op dochters: King Kong!) en de restaurants op de Steenstraat. In één van de zijstraatjes gloorde de Koets-o-theek, althans de herinnering eraan. We liepen over de Blauwpoortsbrug over het Galgenwater en gingen niet rechtdoor de Haarlemmerstraat in maar vervolgden onze weg langs het Galgenwater richting de Breestraat. Hier lag/dreef het Vlot Grand Café, waar op een warme lentemiddag in 2007 mijn zonnebril door een krachtige windvlaag pardoes en met een plons in het water belandde. Urenlang dreggen bracht het kleinood helaas niet terug, zodat het vermoedelijk nog altijd daar op de bodem van het Galgenwater rust. Bij de Boommarkt doorkruisten we andermaal het marathonparcours: de laatste kilometer richting de finish bij het Stadhuis. Hoe zou ik er dan aan toe zijn? Meer dood dan levend waarschijnlijk. Maar dat was van later zorg: eerst überhaupt maar eens van start.

Tja, wat te zeggen van de Breestraat? De wat oubollige Harmonie waar ik ooit een VVD-campagneavond meemaakte. Een grote jeugdzonde was dat uiteraard wel, maar ach je kunt er nu maar beter transparant en eerlijk over zijn. Dan het Grand Café Bacchus (what’s in a name) waar menig vrijdagavond werd verzopen. De Stadsgeengehoorzaal waar Kayak, Luka Bloom en Chick Corea ooit schitterden, en waar ik met Cora afdanste in 1977. Sociëteit Minerva waar ik als Delftsche Student ooit braste met Leidsche Studenten en met het nodige geweld het pand werd uitgezet. Zo gaat dat immers. Het prachtige Rijnlandshuis waar ik ooit werkte als informatieanalist bij het Hoogheemraadschap. Het oude stadhuis waar eerdergenoemde Erik met Nancy trouwde, ergens halverwege de Roaring Nineties. De C&A waar ik ooit ski- en babykleding verkocht. Mijnheer Jünger was daar de baas, die man mocht mij geloof ik niet zo, in mijn optiek onbegrijpelijk. Hij kreeg dan ook geen hand van mij tijdens mijn afscheidsreceptie. U ziet het: allemaal bitterzoete herinneringen aan een inmiddels behoorlijk ver verleden. En laten we vooral boekhandels Kooijker, De Kler en De Slegte niet vergeten – ook allemaal gevestigd aan die lange winkelstraat. Garant voor uren boekeloeren en héél soms een impulsaankoop.

De Breestraat is voor mij één langgerekte Memory Lane. Het was heerlijk om daar zo met schoonzoon en dochterlief doorheen te flaneren. En dat zo relaxed mogelijk, zonder enige druk op de beenspiertjes. Die zouden er later al genoeg van langs krijgen. Aan het eind van de Bree kom je via de Korevaarstraat op de Garenmarkt. Als je je best doet – en de wind staat gunstig – ruik je het verschaalde bier nog uit de richting van Het Vattegat, mijn stamkroegje destijds. Herinneringen van ruim 30 jaar geleden alweer. Je knippert even met je ogen et voilá: je bent met de Teletijdmachine ineens in 2016 beland. En van notoire kroegloper ben je dan getransformeerd tot notoire hardloper. Het Vattegat bestaat allang niet meer, en op de Garenmarkt zelf, altijd een wat rommelige parkeerplaats, zijn inmiddels de auto’s in de ondergrondse gedwongen. En zo kon een mooi open plein ontstaan, het plein waar dezer dagen de organisatie van de Leiden Marathon zijn tenten had opgeslagen.

Mijn tas leverde ik niet in bij de bagagetent: dochterlief had erop gestaan deze gedurende mijn marathonbeproeving met zich mee te zeulen. Nu kwam er toch wel wat gezonde wedstrijdspanning opzetten: mijn marathondebuut zou over een uur plaatsvinden! Eindelijk zou blijken of al die noeste trainingsarbeid en die Spartaanse Levenshouding hun vruchten gingen afwerpen. Ik voelde me gelukkig wel topfit en wedstrijdgereed – er stond een plezierige spanning op de benen. Mijn onderstel jeukte, zogezegd. Inmiddels was het wat steviger aan het miezeren; dat zorgde er evenwel voor dat het redelijk koel was. En dat laatste was wel prettig want ons was een wat benauwde marathondag voorspeld. Haastig pakte ik nog even een Komo-jasje uit de tas. U weet wel: zo’n omgebouwde vuilniszak zonder mouwen. Behendig trok ik het grijze plastic kledingstuk over mijn bovenkleding: een wit Roadrunnersshirt met daarover een rode singlet. Het geïmproviseerde jasje diende te voorkomen dat de miezerige druil mijn wedstrijdtenue al voor aanvang van mijn race zou bevochtigen.

Tobatleet in Komo-jasje geïnterviewd

Op het grote startterrein kwamen wij Kimberley van Omroep West weer tegen, en ja hoor: mij werd dat beloofde diepte-interview van maar liefst 30 seconden afgenomen. Social Media hè, Nieuwe Tijden hè: alles moet snel en flitsend. Na 5 takes vond ik dat ik er goed op stond, en na een korte bespreking over portretrechten en copyrights gaf ik mijn finale toestemming. Ik zou nu eindelijk wereldberoemd worden in het verzorgingsgebied van Omroep West. Eindelijk die (meer dan terechte) erkenning na al die jaren.

Tevreden over deze ongetwijfeld succesvolle exposure beenden wij gedrieën weg van de Garenmarkt richting de startvakken op de Breestraat. En plots zag ik hem: mijn oude studievriend Christiaan van de HTS Wegastraat in ‘s-Gravenhage. Vele avonturen, waaronder zelfs een gezamenlijke Franse zomervakantie in 1982, hadden wij samen verhapstukt. Na de HTS-tijd waren wij elkaar even uit het oog verloren, maar eind jaren tachtig hervonden wij elkaar. Onder andere maakte hij deel uit van de commissie Finis Libertatis die mij begeleidde tijdens mijn vrijgezellenavond in 1989. Een hoogst memorabele avond – zeg maar gerust nacht – waarin mijn incasserend vermogen zwaar op de proef werd gesteld. En uiteraard woonden wij elkaars huwelijken bij en kwamen we – toen de kleintjes zich aandienden – regelmatig bij elkaar op kraambezoek. Wat was het leuk om Christiaan hier na zoveel tijd weer te zien! En vanzelfsprekend hadden we vandaag hetzelfde doel: deze monstertocht (voor hem de tweede, voor mij het debuut) heelhuids voltooien.

Na de nodige uitgewisselde succeswensen togen wij voort naar mijn startvak. Daar vond ik al snel de twee hazen Daniël en Klhaas (zo stond zijn naam op z’n mooie groene ballon) voor 4:15 met een allengs aangroeiend gevolg. De handen werden geschud, de eerste tips werden verstrekt en ik bracht snel nog een half banaantje in. Het feest kon beginnen! Maarten trakteerde mij nog snel even op een fotoshoot van mij en mijn oudste voortbrenging.

In Rotterdam teistert Lee Towers met zijn You’ll Never Walk Alone de oorschelpen, hier in Leiden hadden we een Plaatselijke Grootheid met (jawel!) het Wilhelmus. Hand op den borscht en vol vervoering meezingen natuurlijk, zeker voor zo’n doorgewinterde patriot als ik. Just kidding. Ik had het trouwens wel humor gevonden indien Rubberen Robbie ons volkslied in plat Leids had gekweeld. Maar het mocht niet zo zijn. Nadat we waren uitgezongen trok ik ijlings mijn Komo-jas uit en gaf het af aan Jantine. Meteen daarna werd de meute (waaronder ca 800 marathonlopers) weggeschoten.

Tobatleet met Klaas en Daniël, klaar voor de start

Het eerste wat ik deed na 300 meter was mijn tweede banaan verliezen, die ik voor de start zo zorgvuldig in mijn gordeltje had gestoken (zie bovenstaande afbeelding). Een psychologische klap van jewelste, waar ik kilometers voor nodig had om van te herstellen. Godzijdank was – voor zover ik het kon zien – niemand over de banaan uitgegleden. Hopelijk heeft iemand de vrucht richting stoeprand geschopt waardoor verder onheil is uitgebleven. Maar enfin, genoeg gespeculeerd over het lot van anderen, en snel terug naar mijn hoogsteigen sores – die was immers aanzienlijk. Want nu moest ik het ineens verder doen met twee flesjes met aangelengde sportdrank en een vijftal gelletjes. Plus natuurlijk alles wat mij zou worden aangereikt bij de verversingsposten. En ik zou – zo nam ik mij nu voor – werkelijk álles pakken.

Desastreus had het kunnen zijn

Plotseling hoorde ik luid mijn naam noemen. Verstoord en hevig aangedaan door het verlies van mijn Chiquitaatje keek ik op, en daar kwam Goudse Runner Nico met een brede grijns op zijn gelaat voorbijgestoven. Verhip, dat was ook zo: hij ging vandaag de Halve tackelen. Blijkbaar had ik het op deze dag iets te druk met mezelf gehad om me dat te realiseren. En dat terwijl ik hem gisteren nog gesproken had op de training bij Rob. Ik perste er met moeite een succeswens uit (hij ook hoor) en even later was ik weer alleen. Alleen met al mijn verdriet. Nou ja, verdriet: je gaat wel even twijfelen als je in de eerste kilometer van een marathon een voorname energiebron verliest. Dat gaat je niet in je kouwe hardloopkleren zitten.

Op de Lammenschansweg verschenen er steeds meer blauwe stukjes in het grauwe zwerk. De 4:15-groep voerde een heerlijk gestaag tempo, dat ongeveer 6 minuten de kilometer bedroeg. Ik had al meteen het gevoel dat ik mij hier uitstekend in zou kunnen handhaven – in ieder geval toch tót de gevarenzone na plusminus 35 kilometer. Zo goed voelde ik me wel. Het was een gemêleerd gezelschap van debutanten en recidivisten, van diverse nationaliteiten (o.a. Polen, Belgen, Fransen, Duitsers, Nederlanders), elk met een eigen verhaal. Ik vermaakte me met korte gesprekjes met deze en gene, bij voorkeur in hun moerstaal. Alleen dat Pools ga ik denk ik niet snel onder de knie krijgen.

Met een klein klimmetje over de Lammenschansbrug liep de meute Leiden uit en gingen we op weg richting het Vrouwenklooster aan de Kruisherenweg. Hoe verzin je het toch. Deze weg naar en om het klooster kende ik nog goed van mijn nachtelijke dwaaltocht van Leiden richting Zoetermeer, met in mijn bloed een alcoholpercentage ver boven NAP (Nieuw Alcoholisch Peil). Ik schreef er vorig jaar al over. Na het klooster trokken we over de A4 en sloegen we linksaf richting Zoeterwoude-Dorp

We liepen inmiddels op de Miening richting het dorpscentrum. In een van de zijstraten van de Miening, de Laan van Oudt Raadwijck, waren ooit opnamen voor Swiebertje gemaakt. Voor de jeugdigen onder U: dit was een TV-serie waarvoor ik als jonge jongen aan de buis geluisterd zat. Met een glimlach dacht ik terug aan de strapatsen van Swieb en Malle Pietje die juffrouw Saartje (“kopjn koffie Saartjn”) en veldwachter Bromsnor dikwijls tot wanhoop dreven.

Kopjn koffie Saartjn

Mooie televisie uit een ver verleden. Maar nu terug naar het heden. Nog steeds stond er een flauw zonnetje over het parcours te schijnen. Daniel en Klhaas hielden het tempo strak – dat had ik bij andere pacers wel eens anders meegemaakt. Na 6 kilometer in Zoeterwoude Dorp brak de zon pas echt door en werd het meteen ook heel benauwd. Hier zat ik bepaald niet op te wachten, maar gelukkig bleek het van tijdelijke aard. Tot mijn intense vreugde was er ook de eerste drankpost in het dorp. Uiteraard was het een kwestie van goed laven om ook nu al het gemis van de banaan te compenseren. De tempomakers controleerden of iedereen wel goed gebruik van de post maakte, en blijkbaar tevreden over hun observaties deden zij voort – met ons in hun kielzog.

Na het dorp trok de karavaan de polder in richting Rijndijk, lange rechte stukken met haakse bochten. Hier kwamen wij vlak boven Weipoort langs waar het Bommelmuseum is gevestigd. Nou ja, museum: het is een zolderverdieping van een huis, en die zolder staat vol met Bommel-reliquieën. Je kunt er je kont niet keren, maar je raakt wel onder de indruk van de verzamelwoede van de museumeigenaar. Da’s overigens wel een grote tic van mij: de Bommelverhalen, ik ben er een groot liefhebber van. Prachtige tekeningen, prachtige teksten vol markant taalgebruik en vele dubbele bodems. Als U mijn schrijfstijl aan een nader onderzoek zou onderwerpen (geen idee waarom U dat zou doen), dan zou U best tot de conclusie kunnen komen dat ik aan Marten Toonder schatplichtig ben.

Aangekomen bij de Oude Rijn loop je dan een stukje terug richting Leiden langs de Rijneke Boulevard. Hier ergens bij dit woonparadijs hadden Rolf en Pirjo moeten staan cheeren, maar zij waren helaas niet in de uitzinnige menigte te herkennen. Na 11 kilometer liepen wij over een door ingevlogen genietroepen inderhaast aangelegd ponton over de rivier en splitsten de marathonlopers zich af van hun halve-marathoncollega’s. Ruimte, eindelijk ruimte. De koers werd verlegd naar het oosten, langs een mooi meanderende weg langs de Oude Rijn. Terugkijkend richting Leiderdorp zag ik in een flits nog de VelopA-fabriek (street furniture), waar ik in 1984 met Rolf in afwachting van mijn nieuwe KPMG-baan werkte. Uitgezonden door ASA, ik weet het nog goed. Heel ziek was ik daar bij VelopA geworden door de verfdampen die mijn longen niet konden verdragen. Daarna had ik overigens met diezelfde Rolf nog een paar maanden gewerkt bij de O’Neill-importeur in Voorschoten. Mooie sportieve kleding hadden ze daar, die ik met significante korting kon verkrijgen en waarmee ik heel veel leden van mijn merkkleding-gekke (schoon)familie blij kon maken. Voor het brutobedrag natuurlijk. Wisten zij veel.

Het parcours (oranje) van de Marathon

In het pythagoreske, Anton Pieckachtige, Koudekerk aan den Rijn sloegen wij linksaf en vervolgden onze weg door de polders in noordelijke richting. Vanaf hier werd het pad wel een stuk smaller. Ik polste in het groepje hoe het met mijn medelopers/medelijders ging, en kreeg van iedereen een positief antwoord. Zelfs de hazen hielden het nog vol, zo vertelden ze mij trots. Zelf was ik ook nog behoorlijk fris en energiek, dus dat ging allemaal de goede kant op. Het tempo lag nog steeds strak op 6 minuten de kilometer, en daarmee spaarden de pacers wat slack op voor de rest van de race. Het was duidelijk dat ze wisten wat ze deden. In de verte gloorde Hoogmade, het dorpje vlakbij Leiderdorp met zijn markante Onze-Lieve-Vrouw-Geboortekerk met de al even markante groene torenspits. Als het gezin De Haan vroeger vanuit noordelijke richting over de A4 naar Leiderdorp reed wisten we bij het zien van dat Godshuis dat we bijna thuis waren. In Hoogmade waren, net zoals in de eerdere dorpen niet al te veel mensen uitgelopen om ons dappere atleten te begroeten en vooruit te schreeuwen. En dus vervolgden wij rustig onze weg door de dorpskern richting de A4. Dit uiteraard na ons bij de drankpost weer lekker volgestopt en -gegoten te hebben. Er stond inmiddels 21 kilometer op de teller: de eerste helft was onder goede omstandigheden volbracht!

Na een pittige tocht langs de snelweg in noordoostelijke richting belandden wij na 25 kilometer in het wel érg veraf gelegen Roelofarendsveen. Inmiddels had zich een fietsende dame naast ons gevoegd: een kennis van één van de lopers in ons groepje. Ze zong liedjes om ons aan te moedigen en deelde kleine versnaperingen uit. Nog steeds bewogen wij ons van Leiden af, lekker goed voor het moreel kan ik U mededelen. Daarbij kwam ook nog dat de doortocht in de dorpskern Roelofarendsveen buitengewoon saai was, met weinig tot geen belangstellenden aan de kant om ons door die helse kilometers heen te slepen. Maar op 28km, bij Nieuwe Wetering, kwam dan eindelijk de ommekeer. Na een draai van bijna 180 graden stevenden wij dan te langen leste weer af op de Sleutelstad waar ons de Eeuwige Roem wachtte. Het groepje begaf zich als een Mayflower gevuld met Pilgrim Runners op weg naar het ultieme einddoel. De vrolijke cycliste, die blijkbaar in de buurt van Roelofarendsveen woonde, was inmiddels weer vertrokken. Het werd intussen onheilspellend donker en soms spetterde het zelfs wat.

Het begon zo zoetjesaan allemaal wel een beetje zwaar te worden. De inspanning van bijna drie uur begon zijn tol te eisen. En die kilometers: die werden voor mijn gevoel steeds langer. Heel langzaam, gedurende de tocht door het fraaie landschap en de mooie dorpen Rijpwetering (Joop Zoetemelk!) en Oud-Ade, begonnen de krachten af te nemen. Regelmatig kwamen Daniël en Klaas zich bij mij melden om te vragen of het nog ging. Alsof ze het voelden, alsof ze het roken. Maar in ieder geval moeten ze het hebben gezien en gehoord. We passeerden de Koppoel, een van de uitlopers van de Kagerplassen, waar ooit in het voorjaar van1980 mijn goede vriend Hans en ik tijdens de Hanepoelloop een 5km dik onder de 20 minuten wisten af te raffelen. Dat was met een snelheid die zich op geen enkele manier verhield tot mijn snelheid tijdens deze hernieuwde passage, 36 jaar later. Waarom de Hanepoelloop niet de Koppoelloop heette: daar ben ik na al die tijd nog steeds niet achter. Niemand die mij daar een zinnig en bevredigend antwoord op kan geven. Een ieder die ooit iets met die bewuste Hanepoelloop van doen had moet inmiddels ook wel zijn uitgezworven of uitgestorven.

BTW ik moet Oud-Ade nog even specifiek noemen: daar was het héle dorp uitgelopen om ons als helden te begroeten. Hierbij kwam het katholieke karakter van het gehucht duidelijk naar voren: er stonden ongekend veel priesters en nonnen ons buitengewoon hartstochtelijk toe te juichen. Dit was met recht de Hemel op Aarde. Zoiets was ons zelfs bij het Vrouwenklooster bij Zoeterwoude-Dorp niet ten deel gevallen! Dat hadden de Kruisheren vast niet toegestaan. Wij voelden ons hier in Oud-Ade buitengewoon gezegend én bewierookt. En ook andere dorpelingen hadden hun habijten aangetrokken voor de gelegenheid. Hulde! Het was werkelijk een gekkenhuis daar – of trap ik met deze opmerking tegen heilige huisjes?

Hmmm eerder living hell als je het mij vraagt

En tja, niet lang na Oud-Ade, ergens tussen het 36- en 37-km punt, stond ie dan: de overbekende man met de overbekende hamer. Uiteraard was ik al een tijdje niet meer okselfris, en uiteraard vond ik de kilometers steeds langer worden en vond ik ze langer duren. Als een dooie drol was ik langs het Vennemeer en de aanpalende recreatie-enclave Watertuin gezwalkt. En die hele tocht vanuit Oud-Ade over de Leidseweg begon op een marteltocht te lijken, zo kapot was ik. Onderweg had ik braaf volgens schema mijn drankjes gedronken en mijn reepjes en gelletjes gesnoept. Maar toch werd ik daar, op de Nieuweweg richting de Zijl en Leiderdorp, zowat letterlijk door een hamerslag getroffen. Een solitaire sousafoonspeler langs de kant probeerde met zijn marcherende melodieën nog wat energie in mij te blazen – het bleek tevergeefs. Waar ik tot dan toe lekker voorin het peloton had vertoefd zakte ik er nu in één snelle beweging doorheen. Bijna stond ik stil. De pijp was even he-le-maal leeg. En wég was de groep – het clubje bewoog zich in gestaag tempo van mij af. Hetzelfde tempo dat ik met het nodige gemak ruim 36 kilometer had volgehouden. Maar ik kon er niet meer bij komen, met geen mogelijkheid. En er was verder niemand in de buurt. Het is immers geen massale marathon, dus even had ik het ultieme Rémi-gevoel. Alleen op de wereld in een weids landschap, met de outskirts van Leiderdorp en Leiden ergens ver weg aan de horizon. Verrot en kapot. Wat te doen?

Na een zeer kortstondige wandeling (eigenlijk mijn eer te na) kon ik mij gelukkig weer wat herpakken in een wat lager tempo dan voorheen. Zo moest ik dan maar met hangen en wurgen die laatste 6 kilometers gaan overbruggen. Gelukkig waren er na verloop van tijd nog andere medelopers bij wie ik mij aan kon sluiten, of die zich bij mij aansloten. Eigenlijk ging het helemaal niet meer, maar van opgeven zou geen sprake zijn: slechts over my dead body zou ik in de bezemwagen stappen. Dat kon ik mijn immense en uitzinnige fanclub niet aandoen. En mezelf al helemaal niet.

Ploeterend, hijgend en puffend bereikte ik de boorden van de Zijl en zette ik koers richting Leiderdorp. Mijn hartslag werd niet gemeten, maar die moet zowat uit zijn kastje zijn geslagen gedurende de laatste kilometers. In de verte gloorde de Spanjaardsbrug, en daar zou dan eindelijk een moment van afleiding en verstrooiing zijn voor de uitgemergelde tobatleet. Op die plek waar Leiderdorp overgaat in Leiden zouden mijn ouders zich immers ophouden om hun zoon nog even een mentaal zetje te geven. Maar helaas: geen ouwelui te bekennen bij de Spanjaardsbrug. Waarschijnlijk liet de gezondheid van mijn moeder het op dat moment toch niet toe. Toch ietwat teleurgesteld passeerde ik de brug, liep Leiden in en vervolgde mijn weg over de Lage Rijndijk richting de singels.

De eindstreep kwam nu nader en nader, maar het kostte wel vreselijk veel moeite. Soms kon ik aansluiten bij eenlingen, soms moest ik ze ook weer lossen. Gelukkig stonden zo hier en daar langs het parcours de dolenthousiaste leden van mijn fanclub om mij nog een extra hart onder de riem te steken. Bij de Maredijk na ongeveer 40km hoorde ik opeens de luide opgewonden kreetjes die mij vooraf in het vooruitzicht waren gesteld. Overigens: in het vooruitzicht stellen doe je altijd vooraf, maar dat terzijde. En ja hoor: daar stonden Elfriede en haar inmiddels niet meer zo mokkende moeder hun keeltjes schor te schreeuwen. Ze zagen wel heel goed hoe belabberd ik er bij liep, maar ze wisten ook dat voor hun dierbare het leed bijna geleden was.

Aan het eind van de Rijnsburgersingel, bij De Bruine Boon, keek ik heel even naar rechts richting het afzichtelijke Leidse station, en naar links richting de Steenstraat met zijn bioscopen en restaurantjes. Ik rook de stal, maar wat was die stal tegelijkertijd nog ver weg. Gelaten deed ik voort over de Morssingel, met links van mij het Rijksmuseum van Volkenkunde, ontelbare malen door mij bezocht in vorige levens. Het verklaart voor een deel mijn multiculturele inslag en inborscht. Na het museum volgt dan een bocht naar links richting de Morspoort waar zoals altijd hele kuddes studenten het hardloopvolkje staan aan te moedigen. Een ware triomftocht door de alcohol- en tabakswalmen en het opgewonden geschreeuw en gelal – ik heb het al een aantal malen mogen beleven.

Tobatleet bij de Morspoort

Ook nu was het er weer een gigantisch pandemonium. Intussen had ik aansluiting gevonden bij een al even uitgemergelde loper met een rood shirt en een korte lichtblauwe broek over zijn lange zwarte tights. Hij zag er niet (meer) uit – net zoals ik overigens. Met hem gooide ik het op een akkoordje: we zouden elkaar in onze bijna-doodsstrijd niet meer loslaten en gezamenlijk naar de verlossende meet ploeteren.

En hoe het mogelijk is: Joost mag het weten, maar de laatste honderden meters richting finish gaven weer vleugeltjes. Je ruikt de eindstreep en de even verderop gelegen bierpomp, er is een uitzinnige menigte die je over de kasseien schreeuwt, normaal gesproken genoeg impulsen om je in alle staten van euforie te brengen. Bij het V&D-gebouw stonden Jantine en Maarten de longen uit hun lijf te schreeuwen. Maar ik zag niets, hoorde niets. Er was alleen maar een tunnel – en aan het einde van die tunnel was er het zwakke licht in de vorm van die verrekte eindstreep. Gelukkig voor alle betrokkenen is er het filmpje nog waarop dit allemaal feilloos en ongenadig is vastgelegd. Lianne moet ook ergens in de massa hebben gestaan, maar ook haar zag ik niet en hoorde ik niet.

Hoort niets, ziet niets…

En ja hoor: na 4 uur, 19 minuten en 33 seconden veranderde in één klap wederom mijn status. En wel in ‘zijn eerste marathon volbracht’.

Wát een moment, werkelijk fantastisch!

The cold hard facts

En ik had maar vier-en-een-half minuutjes verloren op het oorspronkelijke schema! Ik kon het eigenlijk niet geloven na die bijna-doodservaring van zes kilometer richting de finishboog.

Mijn kompaan van de laatste kilometer en ik beloonden elkaar met een high-five. Vrienden voor het leven waren we geworden, althans gedurende een paar minuten. Direct na de finish stond daar Kimberley van Omroep West weer, en hartstochtelijk begroette en feliciteerde ze mij. Dat vond ik wel heel erg tof van haar. Voor een tweede interview was ik gezien mijn toestand echter nog niet klaar. Zeker niet op film: het slijm moet op mijn hele bakkes hebben gestaan op dat moment. Dat kon ik de kijkertjes van Omroep West niet aandoen. En dus moest ze mij na enig tegensputteren laten gaan. Even was ik alleen, even weer Rémi, alleen op de wereld met mijn immense prestatie, met mijn intense blijdschap en mijn diepe voldaanheid. Maar ook direct met het bekende Santiago de Compostela-gevoel: dan ben je eenmaal na zoveel ontberingen daar waar je wilde zijn, en wat nu?

Bij de bierpomp ontmoette ik Daniël en Kla-haas weer, twee hazen op hun dooie gemak aan het bier. Zelf had ik daar nog even geen oren naar, ofschoon ik direct een glas vers getapt gerstenat in mijn handen kreeg gedrukt. Maar wat waren ze blij voor mij, en wat was ik ze dankbaar voor 36 kilometer stimulerend gezelschap. Dat ik er na die afstand af moest: dat hadden ze al kilometers zien aankomen, maar uiteraard communiceer je dat tijdens de race niet met het slachtoffer.

Vervolgens barstte een nieuw pandemonium los. Eerst was daar het hartstochtelijk en emotioneel weerzien met de familie – mijn grootste en ferventste supporters aan wie ik onnoemelijk veel dank verschuldigd ben. Met Lianne liep ik even een stukje uit over het Gangetje en de Nieuwe Rijn. Het was immers zaak om nog wel even in beweging te blijven. Terug bij de fanclub zagen we dat een hardloper per ambulance moest worden afgevoerd, wel even een dompertje op het geheel. Even later kwam Looptijden-vriend (en meesterlijk verhalenverteller) Jaco zich melden na de finish van zijn 10km-race. Wat leuk om deze virtuele blogvriend ook in het echt te zien!

Datzelfde gold voor Looptijder en al even fervent blogger Ronald, die zich in de Burchtsociëteit (mijn stamkroeg van weleer!) kwam melden waar wij waren neergestreken om het glas te heffen op de voorbije gebeurtenissen. Wat leuk om ook Ronald ‘in het echt’ te zien en zijn verhaal over zijn race over 10km te beluisteren! Overigens kon ik nog niet eens één vaasje pils naar binnen krijgen, het leek verdorie wel Grolsch Kanon qua zwaarte en stroperigheid. Mijn fanclub, die beter van mij gewend is, keek mij meewarig aan. Ach, ik vertelde er vorig jaar al over in mijn opstel over Leiden: inmiddels ben ik een zo goed als drooggevallen man, die inderdaad betere tijden heeft gekend. En als je dan ook nog eens net een marathon hebt gelopen is zelfs de lucht van alcohol al te veel.

Zichtbaar gesloopt in de Burchtsociëteit

Het bleef nog lang onrustig in de Sleutelstad! Ik kan terugzien op een waanzinnig marathondebuut, ook al ging het na 36 kilometer niet meer van een Lei(d)en Dakje. Er staat een heel mooie tijd, die misschien ooit eens verbeterd kan worden. Wie zal het zeggen? Maar voorlopig heb ik daar nog helemaal geen plannen voor. Eerst ga ik eens uitgebreid nagenieten van een werkelijk grandioze dag in en rond Leiden en van een enorme verlegging van mijn fysieke en mentale grenzen! De reacties die van allerwege binnenkwamen waren in één woord hartverwarmend. Wat is hardlopen een geweldige sport en wat vormt het voor mij een geweldige way of life.

Running is Bliss!

Met trotse groet, Peter

Gepost op Looptijden.nl door Peter de Haan op maandag 23 mei 2016 21:41

Onderworpen aan een remake op zaterdag 9 december 2023

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.